ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/4508 BESLU-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om schadevergoeding van de erven van een betrokkene, naar aanleiding van een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, dat betrekking heeft op de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarprocedure, die begon op 10 januari 2006, meer dan zes jaar heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn, die in het kader van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) moet worden beoordeeld, niet gerechtvaardigd was. De Raad heeft verweerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan de verzoekers, alsook tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 236,-. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bezwaarprocedures en de gevolgen van een te lange duur voor de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, met P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.

Uitspraak

12/4508 BESLU-S
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erven van [naam betrokkene] te [woonplaats] (verzoekers)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak 21 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van (de rechtsvoorganger van) verweerder van 1 februari 2007, kenmerk BZ 6987, JZ/Z70/2006. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Bij uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de Raad op dat beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder heeft bij brief van 26 oktober 2012 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Bij brief van 20 november 2012 is namens verzoekers daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. In zijn uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de ontvangst door verweerder van het bezwaarschrift van verzoekers op 10 januari 2006 tot de datum van bedoelde uitspraak de procedure ongeveer zes jaar en zeven maanden heeft geduurd. Verder is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in onder meer de bestuurlijke fase is overschreden.
2. Verweerder heeft erkend dat de totale behandeltermijn van het bezwaarschrift een jaar en iets minder dan een maand in beslag heeft genomen, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeltermijn tweemaal opgeschort is geweest. De eerste keer in verband met het ontbreken van een motivering van het bezwaar en nadien tot de dag waarop de hoorzitting plaatsvond. Gezien de duur van de opschortingen bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn vijf maanden, aldus verweerder.
3. Namens verzoekers is het standpunt ingenomen dat ook de duur van de opschortingen van de behandeltermijn toegerekend dient te worden aan verweerder.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat de behandelingsduur van het bezwaar langer heeft geduurd dan het halfjaar dat in het kader van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM gerechtvaardigd is.
4.2. Het inleidend bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 10 januari 2006. Vanaf die datum tot aan het besluit op dat bezwaar is een jaar en (bijna) een maand verstreken. In de brief van 20 januari 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 7:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar opgeschort tot de dag waarop de schriftelijke motivering van het bezwaar is ontvangen. De periode van 21 januari 2006 tot 23 februari 2006, de dag waarop verweerder de aanvulling op het bezwaar heeft ontvangen, moet aan verzoekers worden toegeschreven. De toegestane behandelduur moet in beginsel met de duur van deze opschorting worden verlengd. Voor een verdere verlenging ziet de Raad geen aanleiding. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 7:10 van de Awb geen mogelijkheid biedt de behandeltermijn te schorsen vanwege een te houden hoorzitting. Het voorgaande betekent dat de gerechtvaardigde duur van de bezwaarprocedure met (iets minder dan) een half jaar is overschreden.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. In onderhavige procedure wordt geen reden gezien voor verhoging of verlaging van dit basisbedrag.
4.4. Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat verweerder moet worden veroordeeld tot vergoeding van € 500,-.
5. Tot slot wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 236,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoekers van een schadevergoeding van € 500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel
sg