ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.L. de Vries
- E.E.V. Lenos
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om toekenning van een hoger AOW-pensioen met korting wegens niet-verzekering over bepaalde periodes
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een hoger AOW-pensioen door appellante. Appellante, die tussen 1 januari 1958 en 1 mei 1965 in Duitsland voor het Britse leger heeft gewerkt, had eerder een AOW-pensioen toegekend gekregen met een korting van 12%. Deze korting was opgelegd omdat zij niet verzekerd was over de periodes van 1 januari 1959 tot en met 12 juni 1959 en van 27 augustus 1959 tot en met 30 april 1965, waarin zij onder de Duitse socialeverzekeringswetgeving viel. De Svb had de korting gehandhaafd bij de afwijzing van de aanvraag voor een hoger AOW-pensioen in 2010.
De Raad oordeelde dat de Svb in redelijkheid de korting kon handhaven, aangezien appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van de Svb op een ondeugdelijke motivering berustte, maar de Raad bevestigde dat de Svb niet in strijd had gehandeld met enige rechtsregel. De Raad benadrukte dat de exclusieve werking van de Duitse wetgeving van toepassing was op de periodes waarin appellante in Duitsland had gewerkt, en dat de Nederlandse wetgeving niet van toepassing was op haar situatie.
Appellante had betoogd dat de korting onterecht was en dat zij en haar echtgenoot benadeeld werden door de individualisering van de AOW. De Raad kon deze argumenten niet volgen, aangezien de redelijkheid van de wetgeving niet door de rechter kon worden beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.