Gerectificeerde uitspraak 12/5260 AW
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 23 augustus 2012, 12/1177, 12/1178 en 12/1179 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (appellant)
Datum uitspraak: 21 februari 2013
Namens appellant heeft mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 12 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van de Raad een verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
1.1. Betrokkene is vanaf 1977 in dienst bij de gemeente Alkmaar, sedert 1 juli 1982 bij het Stadsbedrijf Stedelijk Museum. Laatstelijk was haar functie daar senior proces- en projectcoördinator (senior projectleider tentoonstellingen).
1.2. In de zomer van 2008 is een Organisatieplan voor het Stedelijk Museum vastgesteld. Dit plan heeft er onder meer toe geleid dat een aparte afdeling Museale Zaken werd gevormd.
1.3. Op 19 mei 2011 heeft de directeur van het museum appellant voorgesteld de functie van betrokkene uit de formatie van het museum te schrappen en een voornemen uit te brengen tot ontslag van betrokkene op grond van artikel 8:3 van de Collectieve en Lokale Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Alkmaar (CAR/LAR). Als reden is hiervoor opgegeven dat de organisatieontwikkeling in 2008-2009 ervoor heeft gezorgd dat de beleidsmatige inbreng van de vervuller van deze functie niet meer nodig is.
1.4. Bij besluit van 31 mei 2011 is vervolgens namens appellant aan betrokkene bekend gemaakt dat haar functie per 1 juli 2011 definitief komt te vervallen. Daaraan is toegevoegd dat het voornemen bestaat betrokkene op grond van artikel 8:3 van de CAR/LAR per 1 oktober 2012 ontslag te verlenen, dit met inachtneming van de re-integratiefase als bedoeld in artikel 10d:5 van de CAR/LAR.
1.5. Nadat betrokkene haar zienswijze over dit voornemen had gegeven, heeft appellant bij besluit van 11 juli 2011 betrokkene, ingaande 15 oktober 2012, het aangekondigde ontslag verleend. Bij besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het ontslagbesluit, zij het met wijziging van de ingangsdatum van het ontslag in 12 juli 2013, ongegrond verklaard, dit in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie Personele aangelegenheden.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het ontslagbesluit herroepen. De rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat niet is gebleken dat de functie van betrokkene formeel is opgeheven. Voorts achtte de rechtbank geen sprake van een situatie waarin het samenstel van de werkzaamheden van de functie feitelijk was verdwenen. Appellant was daarom niet bevoegd betrokkene op de gebruikte grond te ontslaan.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel degelijk tot opheffing van de functie van betrokkene is besloten. Dit besluit is genomen omdat uitvoering van het Organisatieplan 2008 ertoe heeft geleid dat de functie van betrokkene overbodig werd naast de nieuw ingevoerde functie van hoofd Museale Zaken. Bovendien was er een ongunstige financiële ontwikkeling.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Allereerst moet worden vastgesteld dat de namens appellant beslissingsbevoegde algemeen directeur/gemeentesecretaris heeft ingestemd met het voorstel de functie van betrokkene op te heffen. Deze beslissing is betrokkene bij het onder 1.4 vermelde besluit van 31 mei 2011 meegedeeld. Tussen partijen is ook niet (meer) in geschil dat een opheffingsbesluit is genomen en bekendgemaakt.
4.2. Met betrekking tot de rechtmatigheid van het opheffingsbesluit wordt overwogen dat de directeur van het museum op 6 oktober 2009 aan betrokkene heeft bericht dat in haar concrete takenpakket de komende jaren genoeg ruimte is voor een creatieve en inhoudelijke rol. Voorts is in het door het management van het museum op 15 november 2010 opgestelde Strategisch personeelsplan Stedelijk Museum 2010-2014 (SPP) opgenomen dat de functie van projectleider tentoonstellingen een sleutelfunctie is die tot de kernformatie behoort. De kernformatie moet op sterkte zijn en goed bezet. In het SPP wordt er van uitgegaan dat betrokkene tot haar pensionering in 2018 bij het museum blijft werken. Behoudens onvoorziene uitstroom blijft de bezetting tot 2019 ongewijzigd, aldus het SPP. Verder heeft betrokkene onweersproken aangevoerd dat zij in het voorjaar van 2011 nog een belangrijke tentoonstelling heeft voorbereid, zonder enig punt van kritiek. Vervolgens is zij met vakantieverlof gegaan. Bij terugkeer op het werk eind mei 2011 kreeg zij volstrekt onverwacht te horen dat zij ontslagen zou worden.
4.3. Bij (het management van) het museum werd er lange tijd, in elk geval tot omstreeks mei 2011, vanuit gegaan dat de door betrokkene vervulde functie bepaald van belang was voor een goede gang van zaken binnen het museum en dat deze functie dus in stand moest blijven. Betrokkene kon daar ook op vertrouwen. De in mei 2011 plotsklaps tot uiting komende omslag op dit punt vindt nergens een toereikende verklaring. Op 10 mei 2011 heeft het management van het museum het SPP aangepast in die zin dat de functie van betrokkene als overbodig wordt aangemerkt. Ook hier ontbreekt evenwel een (overtuigende) motivering van dit standpunt, hetgeen te minder aanvaardbaar is nu kort tevoren nog heel andere inzichten bestonden. Voor zover bij de gemeente een noodzaak tot bezuiniging bestond, zijn hieromtrent geen objectieve verifieerbare gegevens verstrekt zodat hieraan verder geen betekenis kan worden gehecht.
4.4. Gelet op 4.2 en 4.3 is de Raad van oordeel dat er geen goede grond bestond voor opheffing van de functie van betrokkene. Dit brengt mee dat ook voor ontslag van betrokkene met toepassing van artikel 8:3 van de CAR/LAR geen plaats was.
4.5. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij niet is overgegaan tot vernietiging van het bestreden besluit voor het deel dat strekt tot handhaving van het besluit van 31 mei 2011 tot opheffing van de functie van betrokkene en dit besluit niet is herroepen.
5. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding nu van dergelijke kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 23 april 2012 in stand is gelaten voor het deel dat strekt tot handhaving van het besluit van 31 mei 2011 en dit besluit niet is herroepen;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2012 (ook) op dit punt gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre;
- herroept het besluit van 31 mei 2011;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2013.
(getekend) M.R. Schuurman