ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-3772 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten waarborgsom

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een waarborgsom van € 2.070,75. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Diemen, omdat de waarborgsom al was voldaan door de broer van de appellant op het moment van de aanvraag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant ten tijde van de aanvraag beschikte over de middelen om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Dit is van belang voor de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand, zoals vastgelegd in artikel 13 van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat de medische situatie van de appellant, waaronder een hersenbloeding, niet als een zeer dringende reden kan worden aangemerkt die recht geeft op bijstand voor de aflossing van schulden.

De Raad concludeert dat het college niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen voor de schuld aan de broer van de appellant. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3772 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2011, 11/365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
Datum uitspraak 26 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. Appellant is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft bij brief van 1 september 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een waarborgsom, tot een bedrag € 2.070,75.
1.2. Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB). Voor het terugbetalen van leningen of schulden wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
1.3. Bij besluit van 14 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2010 ongegrond verklaard, op de grond dat ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand de waarborgsom al was voldaan door de broer van appellant. Daardoor was de aanvraag niet meer bedoeld voor de betaling van de waarborgsom, maar voor de aflossing van de schuld aan de broer. Geen recht op bijstand bestaat voor de kosten van aflossing van schulden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat de waarborgsom op zeer korte termijn moest worden voldaan en dat hij voor de betaling van de waarborgsom geen andere mogelijkheden had dan de hulp van zijn broer in te roepen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting heeft appellant zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken, zodat uitsluitend in geding is de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van de waarborgsom.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden is niet alleen bepalend de strekking van de aanvraag maar ook de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag. Vaststaat dat ten tijde van de aanvraag de broer van appellant de waarborgsom inmiddels had voldaan. Daarmee bestaat een schuld van appellant aan zijn broer.
4.3. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB, zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.4. Vaststaat dat appellant bij het ontstaan van de schuld van zijn broer - en ook ten tijde in geding - beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening is de weg staat. De algehele medische situatie van appellant, in het bijzonder de hersenbloeding, hoe erg ook, kan niet als een zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB worden aangemerkt. Aan het college kwam dan ook niet de bevoegdheid toe tot verlening van bijzondere bijstand voor de betreffende schuld.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.C. Oomkens
HD