ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7196 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in het verzet van appellante, A. te B., tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. De Raad had eerder op 9 maart 2012 geoordeeld dat het door appellante verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald, waardoor het hoger beroep niet ontvankelijk werd verklaard. Appellante had verzet aangetekend, stellende dat zij het griffierecht binnen de gestelde termijn had betaald en bereid was dit opnieuw te voldoen. Tijdens de zitting op 28 januari 2013 zijn partijen echter niet verschenen, en de Raad heeft geen bewijs van betaling kunnen vinden in zijn administratie. De Raad oordeelde dat appellante geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere uitspraak konden weerleggen. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte voor het verlenen van een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht. Daarom verklaarde de Raad het verzet ongegrond en zag hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/7196 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2011, 11/153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 februari 2013
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 9 maart 2012 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 januari 2013, waar partijen - de Svb met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 9 maart 2012 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 23 januari 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellante verklaard dat zij het verschuldigde griffierecht binnen de gestelde termijn heeft betaald. Zij is bereid het griffierecht opnieuw te voldoen.
In de financiële administratie van de Raad is geen door of namens appellante gedane betaling aangetroffen. Appellante heeft de gestelde betaling van het griffierecht niet met bewijsstukken onderbouwd.
De Raad oordeelt dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012 onjuist is. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellante een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours non fondé
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 22 février 2013.