ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-1881 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het recht op een WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WAO-uitkering aan appellant. Het Uwv had eerder, op 21 juni 2010, besloten dat appellant met ingang van 23 februari 2010 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat er geen toename van functionele beperkingen was ten opzichte van de eerder vastgestelde beperkingen in 2007. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij meer medicatie nodig had, maar de Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de medische informatie geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische gegevens op zorgvuldige wijze had beoordeeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de functionele beperkingen van appellant waren toegenomen. De Raad benadrukte dat de wetgeving vereist dat er sprake moet zijn van een toename van medische beperkingen om recht te hebben op een uitkering, en dat dit in het geval van appellant niet was aangetoond.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van medische informatie door het Uwv en onderstreept het belang van objectieve medische gegevens in het kader van arbeidsongeschiktheid. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/1881 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2011, 10/3519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Misker, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2012. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 20 september 2010 (bestreden besluit) het bewaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 21 juni 2010 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 23 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge artikel 43a van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Er is op deze datum weliswaar een ziekmelding uit dezelfde ziekteoorzaak als die ter zake waarvan appellant tot 28 mei 2008 een WAO-uitkering - laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% - ontving, maar er is op 23 februari 2010 geen toename geconstateerd van de klachten. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts van 14 september 2010. Hierin zijn de functionele mogelijkheden weergegeven van appellant op 23 februari 2010 vergeleken met zijn functionele mogelijkheden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2007 die aan de intrekking van de uitkering per 28 mei 2008 ten grondslag lag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat er op basis van de medische informatie geen reden is om meer of zwaardere beperkingen aan te nemen voortkomend uit dezelfde oorzaak, voor nek- en schouderbelastend werk, dan in 2007 waren vastgesteld, kan volgen.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de afwijkingen aan zijn rug, schouder en nek, en daarmee zijn functionele beperkingen, wel zijn toegenomen. Hij heeft gesteld dat hij meer medicatie voorgeschreven heeft gekregen om zijn toegenomen klachten te kunnen verdragen. Met name acht appellant zich niet in staat om acht uur per dag te werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts door het Uwv kon worden gevolgd. Het rapport van de bezwaarverzekeringsarts - uitgebracht tijdens de bezwaarfase - bevat een samenvatting van de gegevens uit het dossier, de medische bezwaren van appellant, een bespreking van de bezwaren van appellant aan de hand van de ter beschikking staande medische informatie en een weergave van de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts de bevindingen van de primaire verzekeringsarts - die appellant persoonlijk heeft onderzocht - beoordeeld. Het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts is op zorgvuldige wijze verricht en voldoet ook overigens aan de daaraan rechtens te stellen eisen.
4.2. De door appellant in beroep toegezonden aanvullende stukken van de hand van zijn huisarts, waarin onder meer informatie van de behandelend orthopedisch chirurg is verwerkt, geven geen aanleiding het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. Het Uwv heeft op geleide van zijn bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat daaruit, naar de maatstaven van de CBBS-systematiek gemeten, geen extra of zwaardere functionele beperkingen kunnen worden afgeleid op 23 februari 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft onderbouwd dat er wel toegenomen klachten waren begin 2010, maar dat uit de medische informatie geen toegenomen functionele beperkingen kunnen worden afgeleid ten opzichte van de beperkingen voor nek- en schouderbelastend werk die in 2007 al zijn vastgesteld. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel over de juistheid van deze conclusie. Volgens vaste rechtspraak, zie onder meer rechtspraak van de Raad van 30 mei 2007, LJN BA8882, ziet artikel 43a van de WAO op toename van medische beperkingen, resulterend in een toename van arbeidsbeperkingen. Nu van een dergelijke toename geen sprake is, heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) G.J. van Gendt