ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de maatregel tot verlaging van bijstand wegens onvoldoende deelname aan arbeidsinschakeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen de maatregel die door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was opgelegd, waarbij zijn bijstand met 50% werd verlaagd gedurende een maand. Deze maatregel was gebaseerd op het feit dat de appellant verwijtbaar niet had deelgenomen aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
De appellant had in eerste instantie bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was aangemeld voor een traject genaamd Groningen@Work. Op de afgesproken datum meldde hij zich wel, maar verliet hij het traject zonder te wachten op zijn consulent, omdat hij naar de moskee moest voor het Ramadan-bezoek. Het college had hem hiervoor een waarschuwing gegeven. Later werd hij aangemeld voor een ander traject, Springplank, maar ook daar weigerde hij om deel te nemen.
De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de maatregel kon opleggen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon wachten op zijn consulent en dat zijn weigering om deel te nemen aan het traject Springplank als verwijtbaar kon worden aangemerkt. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.