ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4583 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel tot verlaging van bijstand wegens onvoldoende deelname aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen de maatregel die door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was opgelegd, waarbij zijn bijstand met 50% werd verlaagd gedurende een maand. Deze maatregel was gebaseerd op het feit dat de appellant verwijtbaar niet had deelgenomen aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

De appellant had in eerste instantie bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was aangemeld voor een traject genaamd Groningen@Work. Op de afgesproken datum meldde hij zich wel, maar verliet hij het traject zonder te wachten op zijn consulent, omdat hij naar de moskee moest voor het Ramadan-bezoek. Het college had hem hiervoor een waarschuwing gegeven. Later werd hij aangemeld voor een ander traject, Springplank, maar ook daar weigerde hij om deel te nemen.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de maatregel kon opleggen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon wachten op zijn consulent en dat zijn weigering om deel te nemen aan het traject Springplank als verwijtbaar kon worden aangemerkt. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4583 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 juni 2011, 10/1230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2013. Voor appellant is mr. Bakker verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden alsmede de toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1. Het college heeft met ingang van 1 juli 2010 aan appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% Bij beschikking van 9 augustus 2010 heeft het college aan appellant ter bevordering van arbeidsinschakeling een voorziening aangeboden bij DSW Stadspark via het traject Groningen@Work. Op 11 augustus 2010 heeft appellant zich, zoals afgesproken, om 12:10 uur gemeld bij Groningen@Work en aangekondigd dat hij direct weer weg moest voor moskeebezoek in verband met Ramadan. Appellant is vertrokken zonder de komst van zijn consulent af te wachten. Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft het college appellant een waarschuwing gegeven omdat hij in onvoldoende mate heeft deelgenomen aan het traject Groningen@Work. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2. Het college heeft appellant vervolgens aangemeld voor een ander traject ten behoeve van arbeidsinschakeling, genaamd Springplank. Appellant is daar op het afgesproken tijdstip verschenen, maar heeft geweigerd werkzaamheden te verrichten en is vertrokken zonder overleg met zijn consulent. Bij besluit van 10 september 2010 heeft het college daarom de bijstand van appellant bij wijze van maatregel gedurende een maand verlaagd met 50% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 2 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 11 augustus 2010 en 10 september 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de gedingstukken vaststaat dat appellant op 11 augustus 2010 zonder toestemming is weggegaan bij DSW Stadspark terwijl hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kon wachten op zijn consulent. Het college heeft in redelijkheid kunnen stellen dat appellant in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening. Het college kon daarom overgaan tot het geven van een waarschuwing. Met betrekking tot de op 10 september 2010 opgelegde maatregel heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigering van appellant om deel te nemen aan het traject Springplank is aan te merken als het verwijtbaar niet deelnemen aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het college heeft op grond hiervan de maatregel inhoudende een verlaging van de bijstand met 50% gedurende een maand, kunnen opleggen. Van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een maatregel diende te worden afgezien is de rechtbank niet gebleken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de waarschuwing van 11 augustus 2010 ten onrechte is opgelegd omdat hij immers wel had deelgenomen aan het traject Groningen@Work, maar voor moskeebezoek in verband met Ramadan weg moest. Voorts stelt appellant dat, omdat de waarschuwing ten onrechte is opgelegd, hij ten onrechte is verwezen naar het traject Springplank en de opgelegde maatregel wegens het niet meewerken aan dat traject dan ook ten onrechte is opgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De onder 3 genoemde gronden zijn een herhaling van hetgeen appellant in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.C. Oomkens