ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4582 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning (aanvullende) bijstand en relatie tot WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had zich op 29 juni 2010 gemeld voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een aanvraag ingediend voor aanvullende bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had de bijstand met ingang van 1 juli 2010 toegekend, maar de appellant was van mening dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn, gelijk aan de ingangsdatum van zijn WW-uitkering die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op 5 juni 2010.

De Raad heeft vastgesteld dat het dienstverband van de appellant bij het horecabedrijf van zijn broer tot 1 juli 2010 doorliep en dat er in juni 2010 meerdere stortingen op zijn rekening waren gedaan, waardoor zijn inkomen boven de bijstandsnorm lag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bijstand in beginsel wordt toegekend vanaf de datum van melding, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad heeft deze overwegingen bevestigd en geoordeeld dat het college op goede gronden de ingangsdatum van de bijstand op 1 juli 2010 had vastgesteld.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

11/4582 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 juni 2011, 10/1229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2013. Voor appellant is mr. Bakker verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 29 juni 2010 heeft appellant zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gemeld en een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Deze uitkering heeft het Uwv hem toegekend met ingang van 5 juni 2010. Voorts heeft appellant zich op 29 juni 2010 bij het college gemeld voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 1 juli 2010 heeft hij de aanvraag gedaan.
1.2. Bij besluit van 13 september 2010 heeft het college aan appellant met ingang van 1 juli 2010 aanvullende bijstand ingevolge de WWB toegekend.
1.3. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 13 september 2010 bij besluit van 2 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat bijstand in beginsel wordt toegekend met ingang van de datum van melding. Bovendien blijkt uit gegevens van Suwinet dat het deeltijd dienstverband van appellant bij [D.] (het horecabedrijf van zijn broer) per 1 juli 2010 was beëindigd. Bovendien was op de rekening van appellant op 8 juni 2010 € 1.500,--, op 25 juni 2010 € 650,-- en op 29 juni 2010 nog eens € 550,--, naar appellant heeft bevestigd, door zijn broer was gestort, zodat appellant in de maand juni 2010 over voldoende middelen beschikte.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 44 van de WWB de bijstand dient te worden toegekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand is ontstaan, voor zover die dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. De rechtbank heeft verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 44 van de WWB (LJN BI1013), inhoudende dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Volgens de rechtbank is van bijzondere omstandigheden in dit geval niet gebleken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte een andere ingangsdatum voor de WWB-uitkering heeft gehanteerd dan het Uwv voor de WW-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de stukken blijkt dat het dienstverband van appellant bij het bedrijf van zijn broer tot 1 juli 2010 doorliep en dat er in de maand juni 2010 nog diverse keren zodanige bedragen op de rekening van appellant zijn gestort dat zijn inkomen (ver) boven de bijstandnorm lag. Voorts blijkt dat appellant zich niet eerder dan op 29 juni 2010 bij het college gemeld heeft voor een WWB-uitkering.
4.2. Onder de in 4.1 genoemde omstandigheden heeft het college op goede gronden de ingangsdatum van de bijstand bepaald op 1 juli 2010. Dat het Uwv een eerdere ingangsdatum heeft gehanteerd doet hier, gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen, niet aan af.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.C. Oomkens