ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-1322 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot deelname aan arbeidsinschakelingstraject door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant, die in de periode van april 2003 tot en met september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), weigerde deel te nemen aan het arbeidsinschakelingstraject 'Springplank', dat door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was aangeboden. Het college had appellant eerder al gewaarschuwd vanwege onvoldoende inzet en besloot, gezien de eerdere ervaringen met appellant, dat intensievere begeleiding naar werk noodzakelijk was. De weigering van appellant om deel te nemen aan het traject werd door het college aangemerkt als verwijtbaar niet gebruikmaken van een door hen aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Hierdoor legde het college een maatregel op aan appellant, wat leidde tot de onderhavige procedure.

De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had gehandeld. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen intensieve begeleiding nodig had en dat het college ten onrechte het traject 'Springplank' had aangeboden. De Raad oordeelde echter dat deze gronden een herhaling waren van wat appellant eerder had aangevoerd en dat de rechtbank deze beroepsgronden al had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank volledig en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met A.C. Oomkens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

12/1322 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 januari 2012, 11/807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2013. Voor appellant is mr. Bakker verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden alsmede de toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1. Appellant heeft in de periode van april 2003 tot en met 13 september 2010 met onderbreking bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), ontvangen. In het kader van zijn aanvraag om bijstand per 1 juli 2010 is aan appellant een voorziening aangeboden gericht op arbeidsinschakeling via het traject Groningen@Work. In verband met onvoldoende inzet heeft het college aan appellant een waarschuwing gegeven. Daarbij heeft het college besloten appellant intensievere begeleiding naar werk aan te bieden via het traject Springplank. Appellant heeft deelname aan dat traject geweigerd. Per 13 september 2010 heeft het college de bijstand van appellant beëindigd omdat hij gestart was als zelfstandig marktkraamhouder.
1.2. Op 5 januari 2011 heeft appellant met ingang van 2 december 2010 bijstand aangevraagd omdat hij met de exploitatie van de marktkraam was gestopt. Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college aan de aan appellant toe te kennen bijstand de arbeidsverplichting verbonden dat hij intensief begeleid wordt naar werk door middel van een werkstage bij het traject Springplank. Daar had appellant zich op 19 januari 2011 moeten melden. Appellant is op 19 januari 2011 echter niet verschenen.
1.3. Bij brief van 24 januari 2011 heeft het college appellant opgeroepen om op 31 januari 2011 bij de werkstage te verschijnen. Appellant heeft zich op 31 januari 2011 ziek gemeld. Vervolgens heeft het college hem voor een gesprek uitgenodigd op 16 februari 2011. Appellant is voor dit gesprek wel verschenen en heeft daar meegedeeld dat hij weigert om aan het traject Springplank deel te nemen.
1.4. Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het college aan appellant bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% met ingang van 2 december 2010. Daarbij is bij wijze van maatregel de bijstand van appellant vanaf 1 januari 2011 voor de duur van een maand verlaagd met 50% van de voor hem geldende bijstandsnorm, omdat hij zich niet aan de verplichtingen van de WWB heeft gehouden door niet mee te werken aan het arbeidsinschakelingstraject Springplank.
1.5. Het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2011 heeft het college bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich, gelet op de eerdere ervaringen met appellant, terecht op het standpunt gesteld dat intensievere begeleiding naar werk noodzakelijk is. De weigering van appellant om deel te nemen aan het traject Springplank is aan te merken als het verwijtbaar niet gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het college heeft dan ook terecht een maatregel aan appellant opgelegd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen intensieve begeleiding nodig heeft en dat aan hem dan ook ten onrechte het traject Springplank is aangeboden door het college. Ook de bij het besluit van 17 februari 2011 opgelegde maatregel is daarom ten onrechte aan hem opgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De onder 3 genoemde gronden zijn een herhaling van hetgeen appellant in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.C. Oomkens