ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2571 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet tegen niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

Op 15 februari 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante A. te B. tegen het college van burgemeester en wethouders van Goes. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad, waarin het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. Appellante had in eerste instantie hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 maart 2012. De Raad had in zijn eerdere uitspraak van 18 september 2012 vastgesteld dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald en dat appellante in verzuim was.

In het verzet heeft appellante aangevoerd dat zij niet voldoende was geïnformeerd door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) over de betaling van het griffierecht. Appellante stelde dat zij de brief van 10 mei 2012 niet begreep en dat het LDCR haar geen uitleg heeft gegeven. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat appellante de brief van 11 juni 2012, waarin zij opnieuw in de gelegenheid werd gesteld het griffierecht te betalen, wel degelijk heeft ontvangen. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beweringen, in staat was om hoger beroep in te stellen en contact op te nemen met een advocaat.

De Raad oordeelde dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet gerechtvaardigd kon worden door de vermeende onduidelijkheid van de communicatie van het LDCR. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het verzet. Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht van € 115,- zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier.

Uitspraak

12/2571 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 maart 2012, 11/896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Goes
Datum uitspraak: 15 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 18 september 2012 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 18 september 2012 heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat, namens appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 januari 2013, waar partijen - appellante met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 18 september 2012 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Bij brief van 10 mei 2012 is appellante in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken te betalen. Binnen de gestelde termijn heeft appellante telefonisch contact opgenomen met het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), dat sinds enige tijd met de feitelijke heffing en inning van het griffierecht is belast. Bij brief van 8 juni 2012 is appellante in de gelegenheid gesteld de gronden van het hoger beroep in te dienen. Vervolgens heeft zij zich tot mr. Janssens gewend. Bij brief van 11 juni 2012 is appellante opnieuw in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken (dus: uiterlijk op 9 juli 2012) te betalen. Bij faxbericht van 3 juli 2012 heeft mr. Janssens zich als gemachtigde van appellante gesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend. Op 23 juli 2012 heeft mr. Janssens over het griffierecht navraag gedaan bij het LDCR en bij de Raad. Door middel van een spoedoverboeking is het griffierecht op 23 juli 2012 betaald.
In verzet is aangevoerd dat appellante aan het LDCR heeft laten weten dat zij de brief van 10 mei 2012 niet begreep en dat het LDCR heeft nagelaten haar uitleg te geven. De ontvangst van de brief van 11 juni 2012 kan appellante zich niet herinneren. Om die reden heeft zij, toen zij zich (kort) na de ontvangst van de brief van 8 juni 2012 tot mr. Janssens had gewend, aan mr. Janssens gemeld dat zij geen verdere berichten van de Raad had ontvangen. Omdat na het indienen van de gronden bericht over het griffierecht uitbleef, heeft mr. Janssens contact opgenomen met het LDCR en de Raad. Het LDCR heeft bij die gelegenheid bevestigd dat appellante in haar contact met het LDCR heeft laten weten dat de brief van 10 mei 2012 voor haar onduidelijk was. In deze omstandigheden kan appellante niet worden verweten dat het griffierecht niet (eerder) is betaald.
De Raad volgt dit betoog niet. Daarbij stelt de Raad voorop dat ervan moet worden uitgegaan dat appellante de brief van 11 juni 2012 - wel - heeft ontvangen. De brief is aangetekend verzonden en niet retour ontvangen. Appellante ontkent de ontvangst ook niet (echt), nu zij slechts stelt dat zij zich de ontvangst niet kan herinneren. Vervolgens is van belang dat appellante in staat is gebleken zelf hoger beroep in te stellen (al dan niet met hulp van een derde). Ook heeft zij zich na de ontvangst van de brief van 8 juni 2012 tot een advocaat weten te wenden. Dan valt niet in te zien waarom zij niet (ook) de brief van 11 juni 2012, of anders in elk geval de brief van 10 mei 2012, aan mr. Janssens had kunnen geven. In dat geval had het griffierecht tijdig kunnen worden betaald. Of het LDCR appellante wel of niet voldoende heeft geïnformeerd, maakt niet uit. Daarin is geen rechtvaardiging gelegen voor het feit dat appellante het punt van het griffierecht na haar contact met het LDCR op zijn beloop heeft gelaten.
Het verzet wordt ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet is geen aanleiding.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 115,-) zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven