ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2879 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door A. te B. tegen de Minister van Defensie, naar aanleiding van een niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank had het beroep van appellant, dat was ingesteld tegen een besluit van de minister van 27 december 2011, niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde dat hij het besluit niet op de veronderstelde datum had ontvangen, maar dat dit andere stukken betrof. Hij voerde aan dat zijn buurman het besluit had aangenomen en niet had doorgegeven, en dat hij pas op 27 januari 2012 kennis had genomen van het besluit. Tevens gaf appellant aan dat hij had gewacht met het instellen van beroep omdat hij in onderhandeling was met de minister over een schikking.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de beroepstermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten op basis van artikel 6:11 van de Awb. De Raad concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat het aangetekend verzonden poststuk op 27 december 2011 was aangeboden en dat appellant op 17 januari 2012 afwezig was op de afhaallocatie. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en de griffier was buiten staat te tekenen.

Uitspraak

12/2879 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2012, 12/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 14 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 januari 2013, gevoegd met de gedingen tussen partijen met de nummers 12/2220 AW en 12/2221 AW. Appellant is verschenen en de minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud-Kralt.
Na het onderzoek ter zitting zijn de gedingen gesplitst en wordt daarin heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisafrekening in de maand augustus 2011. Bij besluit op bezwaar van 27 december 2011, aangetekend verzonden op die datum, is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij brief van 8 februari 2012, op die datum aangeboden aan de centrale balie van de rechtbank, heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 27 december 2011. Dit beroep is bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
2. Appellant heeft aangevoerd dat hij het besluit van 27 december 2011 niet op 17 januari 2012 in ontvangst heeft genomen, zoals door de rechtbank is aangenomen, maar dat dit andere stukken van de rechtbank betrof. Op 27 december 2011 zou de buurman van appellant het stuk hebben aangenomen en vervolgens niet hebben doorgegeven. Pas op 27 januari 2012 zou hij het besluit hebben ontvangen bij andere stukken van de rechtbank in het kader van de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verder heeft appellant gewacht met het instellen van beroep omdat hij in onderhandeling was met de minister over een schikking en een gesprek daarover op 26 januari 2012 goed was verlopen. Op 7 februari 2012 heeft hij telefonisch bij de rechtbank geïnformeerd, waarbij hem zou zijn meegedeeld dat hij nog op tijd zou zijn als hij aanstonds beroep zou instellen.
3. Niet in geschil is dat de op grond van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende beroepstermijn van zes weken met een dag is overschreden. Appellant heeft dit ter zitting ook erkend, maar dacht destijds dat hij nog net op tijd was. De Raad overweegt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat met toepassing van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven. De Raad acht op grond van het door de minister overgelegde postregister en de detailpagina van de zending voldoende aangetoond dat het hier aan de orde zijnde aangetekend verzonden poststuk op
27 december 2011 is aangeboden, omdat appellant afwezig was vanaf die dag op de afhaallocatie beschikbaar is gehouden en daar is afgehaald op 17 januari 2012. Overigens had appellant ook indien hij pas op 27 januari 2012 zou hebben kennisgenomen van het bestreden besluit nog tijdig (voorlopig) beroep kunnen instellen in afwachting van de resultaten van de onderhandelingen.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te tekenen