ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1438 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging partnertoeslag AOW in verband met onverzekerde jaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellant ontving vanaf juli 2011 een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een partnertoeslag die met 10% was verlaagd vanwege onverzekerde jaren van zijn echtgenote. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op 18 augustus 2011 besloten de partnertoeslag te verlagen naar € 579,52 bruto per maand, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de korting ten onrechte was toegepast, omdat de partnertoeslag al met 10% was gekort.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de toepassing van artikel 12, eerste lid, van de AOW correct was. Appellant voerde aan dat de wet niet deugde en dat de wetgever niet had ingezien dat de korting op de partnertoeslag in zijn geval tot een slechte financiële positie leidde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wetgever zich bewust was van de gevolgen van de wet en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de korting op de partnertoeslag rechtmatig was.

De Raad concludeerde dat de stelling van appellant over de slechte financiële positie niet kon worden aanvaard, omdat dit een beoordeling van de wet betreft die de rechter niet kan maken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2013, na een zitting op 4 januari 2013, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de Svb vertegenwoordigd was door A. van der Weerd.

Uitspraak

12/1438 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 januari 2012, 11/2306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2013.
Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft met ingang van juli 2011 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Daarbij heeft hij tevens een partnertoeslag ontvangen die is gekort met 10% in verband met onverzekerde jaren van zijn echtgenote. Bij besluit van 18 augustus 2011 is de partnertoeslag verlaagd met 10% naar € 579,52 bruto per maand in verband met inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, van de AOW op grond waarvan de hoogte van de partnertoeslag afhankelijk is van de hoogte van het gezamenlijke inkomen van appellant en zijn echtgenote.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 12, eerste lid, van de AOW ten onrechte zou zijn toegepast. Het betreft een dwingendrechtelijke bepaling. De beroepsgronden kunnen volgens de rechtbank niet slagen. Deze komen er op neer dat de wet niet deugt, onterecht of niet doordacht is. De rechter mag immers de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de korting ingevolge artikel 12, eerste lid, van de AOW ten onrechte is toegepast, omdat de partnertoeslag al met 10% is gekort in verband met onverzekerde jaren van zijn echtgenote. De Eerste en de Tweede Kamer hebben zich niet gerealiseerd dat personen in een situatie als die van appellant in een slechte financiële positie worden gebracht. Bij de totstandkoming van de wets¬wijziging is de vermelding van artikel 13 in de tekst van artikel 12, eerste lid, van de AOW geslopen, zonder dat de Staten-Generaal daarin zijn gekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat uit (de tekst van) artikel 12, eerste lid, van de AOW volgt dat gelet op het inkomen van appellant en zijn echtgenote de partnertoeslag met ingang van augustus 2011 dient te worden verlaagd met 10%. In geschil is of deze bepaling in het geval van appellant buiten toepassing moet blijven.
4.2. Niet kan worden gezegd dat de Staten-Generaal zich niet hebben gerealiseerd dat de invoering van artikel 12, eerste lid, van de AOW ook van toepassing zou zijn in situaties waarin op de partnertoeslag een korting ingevolge artikel 13, tweede lid, van de AOW wordt toegepast wegens een periode van niet-verzekerd zijn van de partner in verband met wonen in het buitenland. De stelling van appellant dat de Staten-Generaal niet zijn gekend in de totstandkoming van artikel 12, eerste lid, van de AOW in het algemeen en het opnemen daarin van een verwijzing naar artikel 13 van de AOW in het bijzonder, is feitelijk onjuist. In het voorstel van wet (TK 2009-2010, 32430, nr. 2) is evenals in de uiteindelijke wettekst opgenomen - onder meer - dat op de bruto-toeslag "na toepassing van artikel 13, tweede lid" een korting wordt toegepast. Voorts is in de Memorie van Toelichting (TK 2009-2010, 32430, nr. 3 p.3) vermeld dat de wettekst (waarmee is bedoeld: de tekst van het wetsontwerp) zodanig is aangepast dat nu duidelijk is dat eerst een correctie vanwege eventueel niet-verzekerde jaren plaatsvindt en daarna de generieke korting dient te worden toegepast, met inachtneming van de inkomensgrens. Op basis hiervan staat vast dat de Eerste en de Tweede Kamer ervan op de hoogte zijn geweest dat de korting van artikel 12, eerste lid, van de AOW van toepassing is in situaties als die van appellant. Daaraan doet niet af dat in de parlementaire geschiedenis bij deze wetswijziging geen overwegingen zijn terug te vinden over mensen die in het buitenland hebben gewoond. Dit is immers één van de - overigens niet zeer uitzonderlijke - omstandigheden die tot een periode van niet-verzekerd zijn kunnen leiden.
4.3. De stelling van appellant dat de mensen die het aangaat in een slechte financiële positie zijn gebracht, moet worden verworpen. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank deze stellingname terecht aangemerkt als een beoordeling van de innerlijke waarde of billijkheid van de wet waarin de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet treedt.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.J. Govaers en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.E. Haan