ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6968 WAO + 12/5470 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad heeft in een tussenuitspraak van 9 december 2011 vastgesteld dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op het verzoek van appellant om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in verband met toegenomen psychische problemen. Het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen na een grondig onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 8 november 2004.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv op 19 september 2012 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin werd geconcludeerd dat appellant, ondanks toegenomen beperkingen, nog steeds minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal en de bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit hebben hun bevindingen in rapportages vastgelegd, waaruit bleek dat appellant in staat was om meer dan 85% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard, omdat het Uwv niet had voldaan aan de eerdere opdracht van de Raad. De Raad oordeelde dat de medische geschiktheid van de geduide functies niet in twijfel kon worden getrokken, gezien de voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal op € 2.124,-- zijn begroot.

Uitspraak

10/6968 WAO, 12/5470 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 november 2010, 09/8465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 februari 2013
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 9 december 2011 een tussenuitspraak, LJN BU8278, gedaan (hierna: tussenuitspraak).
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 19 september 2012 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Hiervan maakt onderdeel uit een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 12 juni 2012 en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 september 2012.
Namens appellant heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat, bij brieven van 11 juli 2012 en 1 oktober 2012, zijn zienswijze gegeven op voornoemde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft (andermaal) plaatsgevonden op 4 januari 2013. Namens appellant is mr. Ladrak verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 22 oktober 2009 (bestreden besluit) geen toereikende reactie is op het verzoek van appellant om herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in verband met toegenomen psychische problemen, welk verzoek niet alleen betrekking heeft op 8 november 2004 of binnen vier weken daarna, maar ook op de gehele periode daarna. De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen vorenbedoeld gebrek te herstellen. Het Uwv diende daarbij onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 8 november 2004 tot de datum van de laatste verzekeringsgeneeskundige beoordeling op 12 oktober 2009 en het resultaat daarvan neer te leggen in een nieuw besluit op bezwaar.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal en de bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit. Uit hun rapportages van 12 juni 2012 respectievelijk 4 september 2012 volgt dat er vanaf 23 mei 2005 sprake was van een toename van de bij appellant bestaande beperkingen. Met inachtneming van deze toegenomen beperkingen is appellant evenwel ongewijzigd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt te beschouwen, waardoor appellant met de aan hem geduide functies in staat is meer dan 85% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
4. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 19 september 2012 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat er geen aanleiding is de weigering, om aan appellant een WAO-uitkering te verstrekken, te herzien.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Met zijn besluit van 19 september 2012 en het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat daarvan deel uitmaakt, heeft het Uwv voldaan aan de opdracht van de Raad, zoals genoemd in r.o. 4.6 van de tussenuitspraak. Nu er sprake was van een gebrek dat kleefde aan het bestreden besluit, zal de Raad daarom de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit van 22 oktober 2009 vernietigen.
5.2. Nu het besluit van 19 september 2012 niet geheel aan het beroep tegemoetkomt, wordt dit beroep ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 19 september 2012.
5.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de psychische klachten van appellant. Daarbij zijn diverse (eerdere) verzekeringsgeneeskundige rapportages bestudeerd, zijn gegevens van de behandelaars van appellant bij de beoordeling betrokken en heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van deze bevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts de klachten van appellant uitgebreid besproken en becommentarieerd, waarbij hij concludeert dat de psychische klachten van appellant in de periode van 8 november 2004 tot 12 oktober 2009 ongetwijfeld hebben gefluctueerd, maar dat de belastbaarheid van appellant nimmer door de ondergrens is gezakt. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
12 oktober 2009 reeds uitgebreide beperkingen zijn opgenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad ziet geen aanleiding de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De stelling van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts een te beperkt onderzoek heeft aangevoerd vindt geen steun in het uitgebreide rapport van de bezwaarverzekeringsarts waarin diverse relevante informatie van de behandelend sector is meegenomen. Ook ziet de Raad geen concrete aanknopingspunten voor de stelling van de gemachtigde van appellant dat appellant de vraag van de verzekeringsarts naar zijn psychisch welbevinden niet heeft begrepen of verkeerd heeft opgevat.
5.4. Aan het in hoger beroep ingenomen standpunt, dat ten onrechte geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen, gaat de Raad voorbij nu appellant dit standpunt verder niet heeft onderbouwd. Voorts ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige zoals door appellant is verzocht.
5.5. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde arbeidsbeperkingen, zijn er geen aanknopingspunten om de medische geschiktheid van de geduide functies voor onjuist te houden. In dit verband merkt de Raad op dat in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering.
5.6. Uit 5.3 tot en met 5.5 volgt dat het beroep tegen het besluit van 19 september 2012 niet slaagt.
6. Gelet op wat in 5.1 is overwogen bestaat er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.180,-- in hoger beroep, in totaal op € 2.124,--.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 september 2012 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.124,--;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.J. Govaers en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.E. Haan