ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2261 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspositionele besluiten van de gemeente Den Helder met betrekking tot de functie van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 april 2012. Appellant was werkzaam als Milieu-inspecteur bij de gemeente Den Helder en had bezwaar aangetekend tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder, die op 15 juli 2009 een functiebeschrijving met terugwerkende kracht had vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de stelling van appellant dat het horen in bezwaar niet overeenkomstig de Regeling commissie bezwaarschriften rechtspositie ambtenaren heeft plaatsgevonden, moet worden verworpen. De Raad stelt vast dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere rechtspositionele besluiten, waardoor deze onaantastbaar zijn geworden. Ook zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigen.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen grond voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in aanwezigheid van griffier J.M. Tason Avila.

Uitspraak

12/2261 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 april 2012 11/2073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (college)
Datum uitspraak: 14 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 11/4327 AW. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Burger, advocaat, en F. Makker. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is per 15 september 1999 aangesteld in de functie van Milieu-inspecteur bij de afdeling Milieuhygiëne van de Milieudienst van de gemeente Den Helder.
1.2. Bij besluit van 29 september 2003 heeft het college deze aanstelling met ingang van 1 september 2003 gewijzigd in die zin dat appellant werkzaam is in de functie van Milieu-inspecteur voor 18 uur per week en voorts werkzaam is in de functie van medewerker Vergunningverlening en Handhaving voor eveneens 18 uur per week. In het kader van een reorganisatie zijn deze beide functies ingaande 1 januari 2004 vernoemd in onderscheidenlijk Handhaver openbare ruimte en Handhaver inrichtinggebonden milieu (MBO). Van wijziging van werkzaamheden was (nagenoeg) geen sprake.
1.3. Appellant is per 1 januari 2007 aangesteld in de functie van Handhaver inrichtinggebonden milieu (HBO), niveau 9, voor 36 uur per week.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2009 heeft het college de functiebeschrijving Handhaver A met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 op de functie van appellant van toepassing verklaard. De rechtbank heeft in haar aangevallen uitspraak in het geding 11/4327 waarin de Raad ook heden uitspraak doet, geoordeeld dat de beslissing van 15 juli 2009 tevens een primair besluit bevat op het verzoek van appellant om functieonderhoud over de jaren 2002 en 2003. Het beroep tegen deze beslissing heeft de rechtbank daarom in zoverre ter behandeling als bezwaar doorgezonden naar het college. Bij het thans bestreden besluit van 30 september 2011 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd onder de bepaling dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Hetgeen in de aangevallen uitspraak onder 3.1 tot en met 4.4 en 10.1 tot en met 10.5 is overwogen kan de Raad geheel onderschrijven. Voor zover appellant daartegen gronden heeft ingebracht kunnen deze aan de juistheid van die overwegingen niet afdoen.
3.2. Ook de stelling van appellant dat het horen in bezwaar niet overeenkomstig de Regeling commissie bezwaarschriften rechtspositie ambtenaren heeft plaatsgevonden moet worden verworpen. Ingevolge artikel 12 van deze regeling is voor het houden van een hoorzitting vereist dat de meerderheid van het aantal leden, waaronder in ieder geval de voorzitter of zijn plaatsvervanger, aanwezig is. In dit geval is gehoord door de plaatsvervangend voorzitter en een lid. Vanwege het college is ter zitting uitdrukkelijk staande gehouden dat de commissie uit drie leden bestaat met inbegrip van de voorzitter. De gedingstukken wijzen ook in deze richting en door appellant is niet aangetoond dat dit anders zou zijn. Daarom moet worden geconcludeerd dat aan artikel 12 is voldaan. Voor zover uit de toelichting bij de Regeling is op te maken dat het de bedoeling is dat naast de voorzitter twee leden aanwezig zijn, kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden gehecht nu dit zich niet verdraagt met de tekst van de Regeling zelf.
3.3. Bij het bestreden besluit is het college voornoemde commissie gevolgd in haar advies. In dit advies is allereerst opgemerkt dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de rechtspositionele besluiten van 8 mei 2003, 29 september 2003, 20 november 2003 en 1 december 2003, zodat deze rechtens onaantastbaar zijn geworden. Deze besluiten hebben onder meer betrekking op de beschrijving en waardering van de door appellant uitgeoefende functies. Voorts is volgens de commissie en het college nadien niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden zodat voor afwijzing van het verzoek van appellant kon worden volstaan met verwijzing naar de eerdere besluitvorming. De rechtbank kon het college volgen in dit standpunt.
3.4. Voor zover appellant van mening is dat aan de omstandigheid dat het college bij het onder 1.4 vermelde besluit van 15 juli 2009 de toepasselijkheid van de functiebeschrijving Handhaver A in het geval van appellant heeft doen ingaan op 1 januari 2004, een nieuwe omstandigheid is te ontlenen die tot een verdergaande inhoudelijke heroverweging noopte, kan de Raad daarmee niet instemmen. Immers, het verlenen van terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 aan bedoelde toepasselijkheid is gestoeld op veronderstelde bij appellant gewekte verwachtingen welke blijkens de aanstellingsbrief van 14 december 2006 uitdrukkelijk waren beperkt tot deze datum. Ook overigens heeft appellant niets aangevoerd wat twijfel kan wekken aan de inhoudelijke juistheid van het bestreden besluit.
3.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen grond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te tekenen