ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3099 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsdatum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht 15 augustus 2002 als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante had aangemerkt. Appellante, geboren in 1960, had vanaf 1982 verschillende banen gehad, maar was op 15 augustus 2002 uitgevallen vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat er geen medische gegevens waren die aantoonden dat zij al op 17/18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 16 november 2012 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank had vastgesteld dat de aanspraken van appellante beoordeeld moesten worden op basis van de regelgeving die gold op de datum van de aanspraak. De rechtbank concludeerde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts adequaat waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet alle informatie had meegewogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij al op jonge leeftijd arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht had afgewezen. De Raad benadrukte dat appellante zelf in haar aanvraag had aangegeven dat haar klachten pas na de dood van haar moeder in 2002 in alle hevigheid naar voren kwamen, wat haar stelling dat zij al eerder arbeidsongeschikt was, ondermijnt.

Uitspraak

11/3099 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2011, 10/2629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft appellante nog nadere (medische) gegevens in het geding gebracht.
Het Uwv heeft hierop gereageerd onder verwijzing naar een rapportage van 4 januari 2012 van bezwaarverzekeringsarts S.J.J.M. Gommers.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.F.H. Weerts, advocaat, en haar echtgenoot [de echtgenoot].
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is geboren [in] 1960. Vanaf 1982 heeft zij voor verschillende werkgevers werkzaamheden verricht, onder meer als receptioniste/telefoniste en als huishoudelijke hulp.
1.2. Sinds 16 april 2002 was appellante werkzaam als medewerkster huishoudelijke dienst voor 12 uren per week. Zij is op 15 augustus 2002 vanwege psychische klachten voor deze werkzaamheden uitgevallen.
1.3. Aan appellante is met ingang van 15 augustus 2003 een uitkering toegekend krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien is appellante doorlopend voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd.
2.1. Op 9 december 2009 heeft appellante een formulier “Aanvraag Wajong-uitkering” ondertekend. In de ruimte voor eventuele aanvullingen heeft appellante vermeld:
“Door mishandeling en misbruik in mijn jeugd zijn de klachten altijd aanwezig geweest, e.e.a. werd erger na de dood van mijn moeder in 2002, de latent aanwezige PTSS kwam in alle hevigheid los”
2.2. Bij besluit van 14 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2010, waarbij het Uwv heeft geweigerd om aan appellante een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe als volgt overwogen.
3.1. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad heeft de rechtbank voorop gesteld dat aanspraken van een verzekerde in beginsel moeten worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum waarop de aanspraak betrekking heeft.
De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat de aanspraken van appellante, op grond van de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), hadden moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Aangezien het zowel in de AAW, als in de Wajong en in de Wet Wajong om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de rechtbank het bestreden besluit als een weigering om aan appellante op grond van de Wet Wajong een uitkering, met toepassing van de met ingang van 1 januari 1998 ingetrokken AAW, toe te kennen.
3.2. Ten aanzien van het medisch onderzoek heeft de rechtbank geen redenen gezien om te twijfelen aan wat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in hun rapportages van respectievelijk 4 maart 2010 en 9 juni 2010 hebben vastgesteld, namelijk dat 15 augustus 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag dient te worden aangemerkt. Voor het standpunt van appellante, dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag had moeten vaststellen op haar 17/18-jarige leeftijd, heeft de rechtbank in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden.
3.3. De door appellante in beroep overgelegde nieuwe stukken hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. Deze stukken leveren, voor zover relevant op de datum in geding (5 februari 1977 tot 5 februari 1978), geen nieuwe medische gegevens op. In dit verband verwijst de rechtbank naar de vervolgrapportages van de bezwaarverzekeringsarts. In zijn rapportage van 26 oktober 2010 onderkent deze dat bij appellante sprake is van traumatische gebeurtenissen in haar jeugd en dat zij daardoor spanningsklachten heeft ondervonden maar concludeert hij dat niet kan worden hard gemaakt dat deze gebeurtenissen hebben geleid tot problemen op de arbeidsmarkt dan wel arbeidsongeschiktheid vanaf haar jeugd. Verder leest de bezwaarverzekeringsarts in de brief van appellante van 7 november 2010 - waarin zij melding maakt van het in alle hevigheid losbarsten van een altijd al latent aanwezig geweest zijnde zware PTSS na de dood van haar moeder - juist een bevestiging van het standpunt dat de arbeidsongeschiktheid later is ingetreden. In zijn vervolgrapportage van 15 december 2010 komt ook naar voren dat het overlijden van de moeder een luxerende factor is geweest maar de moeder van appellante is ruim na de 17/18-jarige leeftijd van appellante (in 2002) overleden.
3.4. Ten slotte komt de rechtbank tot het oordeel dat appellante niet kan worden gevolgd in haar betoog dat het Uwv te kort is geschoten in zijn onderzoeksplicht, noch dat dit onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij eerder dan voornoemde datum zodanige klachten en beperkingen had, dat zij als gevolg daarvan op haar 17/18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt had moeten worden beschouwd.
4.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet alle informatie heeft meegewogen bij haar oordeel. Aanvullend heeft appellant in hoger beroep nog een advies van de Gezondheidsraad aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over “Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling” van 28 juni 2011 in het geding gebracht alsmede aanvullende medische stukken en een brief van 28 november 2011 van E.M. van Bakel, klinisch psycholoog/psychotherapeut, van het behandelend team van de Reinier van Arkel-groep.
4.2. Het Uwv persisteert bij zijn standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdatum in 2002 ligt en dat er op het 17/18e levensjaar geen sprake was van arbeidsrelevante beperkingen op medische gronden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv terecht 15 augustus 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante heeft aangemerkt. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3, en maakt deze tot de zijne. Hierbij wil de Raad benadrukken, zoals ook de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank hebben gedaan, dat niet in geschil is dat appellante in haar jeugd traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt. In dit geding speelt echter uitsluitend de vraag of deze gebeurtenissen al op 17/18-jarige leeftijd hebben geleid tot zodanige beperkingen, gepaard gaande met een zodanig verlies aan verdienvermogen dat zij, met toepassing van de Wet Wajong, als jeugdgehandicapt in de zin van de AAW moest worden aangemerkt. In dit verband is relevant dat appellante zelf in de aanvraag Wajong-uitkering heeft vermeld dat de latent aanwezige PTSS pas na de dood van haar moeder in 2002 in alle hevigheid loskwam (zie rechtsoverweging 2.1). Tegen deze achtergrond en daarbij in aanmerking nemend haar ruime arbeidsverleden vanaf 17/18-jarige leeftijd (zie rechtsoverweging 1.1), had het op de weg van appellante gelegen haar stelling nader te onderbouwen met medische gegevens dan wel informatie over het verloop van de door haar verrichte werkzaamheden in die periode. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij hierin niet is geslaagd.
5.2. Ook in hoger beroep heeft appellante niet aannemelijk kunnen maken dat zij al op 17/18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was.
5.2.1. Het namens appellante ingebrachte advies van de Gezondheidsraad geeft enkel algemene aanbevelingen over de behandeling van (mogelijke) gevolgen van kindermishandeling en geeft dus geen zicht op de concrete situatie van appellante op 17/18-jarige leeftijd. Het advies kan dan ook niet bijdragen aan een oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 17/18-jarige leeftijd.
5.2.2. Zoals de bezwaarverzekeringskundige in zijn rapportage van 4 januari 2012 terecht heeft opgemerkt kunnen de door appellante bij brief van 16 augustus 2012 ingebrachte aanvullende gegevens evenmin leiden tot de conclusie dat er op het 17/18e levensjaar sprake was van arbeidsrelevante beperkingen op medische gronden.
5.2.3. Ook Van Bakel van de Reinier van Arkel-groep laat zich in de door appellante ingebrachte brief van 28 november 2011 niet uit over haar situatie op 17/18-jarige leeftijd. Bovendien maakt hij in deze brief melding van aanvullende partnerrelatieproblematiek, waarbij ook alcoholmisbruik en agressie-regulatieproblematiek van haar man speelt, welke problematiek van veel latere datum is en ook van invloed kan zijn geweest op haar verdienvermogen in de latere periode.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.2.3 volgt dat het Uwv de aanvraag van appellante om haar een Wajong-uitkering toe te kennen terecht heeft geweigerd en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas
JvC