ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5904 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren op 23 januari 1990, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant diende op 3 maart 2008 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 6 mei 2008, omdat hij op de datum van zijn 18e verjaardag, 23 januari 2008, minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In bezwaar heeft een psychiatrische expertise plaatsgevonden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant op 22 september 2010 ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en de deskundige, psychiater G.T. Gerssen, geraadpleegd. Gerssen bevestigde dat appellant op de relevante datum beperkingen had, maar dat deze niet leidden tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige heeft gevolgd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van dit oordeel af te wijken. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat appellant in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2013.

Uitspraak

10/5904 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 september 2010, 08/3166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Voor appellant is verschenen mr. Tracey en zijn vader, [naam vader]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.G. Lindeman.
Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en de door de rechtbank geraadpleegde deskundige, psychiater G.T. Gerssen, een nadere vraagstelling toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft de deskundige op 31 januari 2012 een rapport uitgebracht.
Bij brief van 9 juli 2012 heeft mr. A. van den Os, kantoorgenoot van mr. Tracey, zich als opvolgend gemachtigde gesteld en gereageerd op het rapport van Gerssen van 31 januari 2012.
Nadat partijen desgevraagd toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Appellant, geboren op 23 januari 1990, heeft op 3 maart 2008 een aanvraag om uitkering ingevolge de Wajong ingediend.
3. Op 3 april 2008 heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht.
4. Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het Uwv geweigerd om appellant een uitkering ingevolge de Wajong toe te kennen, omdat hij per 23 januari 2008, de dag dat appellant 18 jaar is geworden, minder dan 25% arbeidsongeschikt werd beschouwd.
5. In bezwaar heeft prof. dr. J. Neeleman op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts een psychiatrische expertise verricht. Na kennisneming van diens rapport van september 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische beoordeling van de verzekeringsarts onderschreven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een tweetal functies op arbeidskundige gronden laten vervallen en daarvoor een drietal andere functies in de plaats gesteld. Nadat werd vastgesteld dat dit niet leidt tot een relevante wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2008 bij besluit van 1 oktober 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
6. In beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit toegelicht en ter nadere onderbouwing daarvan een rapport van GZ-psycholoog F.A.A. van Schijndel van 30 december 2008 overgelegd. Op 9 september 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts op deze informatie gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd. Op 27 november 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies op verzoek van de rechtbank toegelicht. Op 25 maart 2010 heeft psychiater G.T. Gerssen als onafhankelijk deskundige op verzoek van de rechtbank verslag uitgebracht. Gerssen heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de door het Uwv vastgestelde FML van 3 april 2008 en heeft appellant in staat geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. Appellant heeft in reactie hierop aangegeven dat er als gevolg van de contactproblematiek, de problemen met het inschatten van sociale interactie, taalproblemen, denkstoornissen en problemen in de impulsregulatie sprake is van meer beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop met een rapport van 4 mei 2010 gereageerd.
7. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad het oordeel van de door haar benoemde deskundige gevolgd. Van bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv de belastbaarheid van appellant per 23 januari 2008 juist heeft vastgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
8. In hoger beroep heeft appellant de gronden van beroep herhaald en ter onderbouwing van het standpunt een rapport van GZ-psycholoog Van Schijndel van 28 december 2007 overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop op 12 mei 2011 zijn zienswijze gegeven. Op 31 januari 2012 heeft psychiater Gerssen op verzoek van de Raad toegelicht, dat zijn in het rapport van 25 maart 2010 vermelde conclusies betrekking hebben op de datum in geding, 23 januari 2008. Op 9 juli 2012 is namens appellant hier een reactie op gegeven.
9.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige in zijn oordeel heeft gevolgd en overweegt daartoe als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter in beginsel het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Slechts in bijzondere gevallen bestaat aanleiding daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet voordoen. Daartoe wordt overwogen dat Gerssen in zijn rapport van 25 maart 2010 heeft aangegeven dat op 23 januari 2008 bij appellant sprake is geweest van een ernstige ontwikkelingsstoornis in de vorm van oppositioneel/opstandig gedrag, in remissie. Op grond daarvan was sprake van beperkingen op het persoonlijk en sociale vlak, met name ten aanzien van werken onder een hoog werktempo met productiepieken, omgaan met conflicten, samenwerken en leidinggeven. Op 31 januari 2012 heeft Gerssen desgevraagd nader toegelicht, op grond waarvan de door hem in zijn rapport van 25 maart 2010 genoemde conclusies betrekking hebben op de datum in geding, 23 januari 2008, en onderbouwd dat zijn conclusies stroken met de informatie van de door het Uwv ingeschakelde deskundige, psychiater Neeleman. Voorts heeft Gerssen aangegeven het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat de afname van motivatie en prestaties een complex psychosociaal fenomeen is en dat een amotivationeel syndroom bij cannabisgebruik geen medische diagnose is, volledig te kunnen onderschrijven. Ook al is er een relatie met de oorspronkelijke stoornis, de aan autisme verwante stoornis MCDD, Multiple Complex Developmental Disorder, het gebrek aan motivatie bij appellant kan volgens Gerssen niet als een direct gevolg daarvan worden beschouwd. Verder heeft Gerssen toegelicht dat de bevindingen van de GZ-psycholoog Van Schijndel, die heeft aangegeven dat sprake is van een verminderde belastbaarheid op psychisch gebied, met name ten aanzien van stressbestendigheid en problemen met autoriteitsrelaties ook bij zijn onderzoek zijn vastgesteld. In de stelling van appellant dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat en dat sprake is van meer beperkingen op psychisch vlak, welke stelling wordt onderbouwd met de rapporten van de behandelende GZ-psycholoog, wordt dan ook geen aanleiding gezien om de conclusies van Gerssen niet te volgen. De rechtbank heeft dan ook terecht de medische beoordeling door het Uwv onderscheven.
9.2. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant door het Uwv vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank verder met juistheid de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht als geschikt aangemerkt. Namens appellant zijn geen stukken in geding gebracht op grond waarvan aan dat oordeel over die functies zou moeten worden getwijfeld. De Raad onderschrijft het oordeel ter zake van de rechtbank dan ook volledig.
9.3. Uit de overwegingen 9.1 en 9.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.W. Schuttel en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) R.L. Rijnen
TM