11/2811 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2011, 10/1800 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich op 24 december 2007 vanuit een situatie dat zij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld vanwege psychische klachten. Bij besluit van 25 november 2009 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 21 december 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Aangevoerd is dat de behandelende psychiater het standpunt van appellante onderschrijft. Verder heeft appellante aangegeven dat de haar voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn en de beheersing van de Nederlandse taal van appellante aan vervulling van de functies in de weg staat. Nadat de bezwaarverzekeringsarts de medische beoordeling heeft bevestigd en de bezwaararbeidsdeskundige na een correctie van het maatmanloon en van de omvang van de maatgevende arbeid de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 69,13%, is het bezwaar bij besluit van
12 maart 2010 (bestreden besluit) gegrond verklaard en het besluit van 25 november 2009 dienovereenkomstig gewijzigd wat betreft de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en het resterende verdienvermogen. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd het niet eens te zijn met de medische grondslag van de schatting en in dat verband gewezen op de bevindingen van haar behandelaar. Zij meent dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 november 2009 onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Voorts heeft appellante de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden vanwege onder meer een hoog handelingstempo, het gebruik van medicatie en de omstandigheid dat zij ook in de thuissituatie niet in staat is tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Ten slotte heeft appellante gewezen op haar opleidingsniveau van beheersing van het Nederlands.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag onderschreven.
3.2. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de klachten van appellante en beoordeeld welke daarvan objectiveerbaar zijn. Op basis daarvan is de bezwaarverzekeringsarts volgens de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voldoende rekening is gehouden met de geobjectiveerde klachten. De (bezwaar)verzekeringsarts beschikte over voldoende informatie om tot een oordeel te kunnen komen. Aangezien appellante geen verdere medische informatie in het geding heeft gebracht waaruit volgt dat zij meer beperkt moet worden geacht en ook niet is gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, ziet de rechtbank onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
3.3. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportages van 12 maart 2010 en 7 februari 2011 voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan appellante in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, waarbij het gaat om de functie van productiemedewerker voedingsmiddelen met sbc-code 111172, de functie van textielproductenmaker met sbc-code 111160 en de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen met sbc-code 111334. De rechtbank heeft ten aanzien van de functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie vastgesteld dat deze geen belasting ten aanzien van hoog handelingstempo kent. Ten aanzien van het wel in die functie voorkomende aspect van persoonlijk risico heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante hiervoor niet beperkt is, zodat dit aspect in de functiebelasting niet aan vervulling van die functie in de weg staat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat ook het voor het vervullen van de voorgehouden functies vereiste opleidingsniveau geen aspect is op grond waarvan de voorgehouden functie appellante niet zou kunnen worden opgedragen. De enkele stelling van appellante dat zij vijf jaar basisonderwijs heeft gevolgd en vanwege haar taalbeheersing niet aan dat opleidingsniveau voldoet, slaagt niet.
4. In het hoger beroepschrift van 7 juni 2011 heeft appellante, naast een herhaling van de eerder ingediende gronden, melding gemaakt van recent ontstane maagklachten. Op 29 oktober 2012 is namens appellante een brief van psychiater M. Swets van 15 mei 2012 in geding gebracht en is de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts en de daaruit voortvloeiende conclusies voor onjuist te houden. Er is bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante rekening gehouden met de door de behandelende sector gestelde diagnoses paniekstoornis, depressie en somatoforme stoornis. Appellante is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ten aanzien van de maagklachten, waarvan in juni 2011 is aangegeven dat deze recent zijn ontstaan, wordt overwogen dat dit niet tot de conclusie leidt dat de belastbaarheid van appellante per 21 december 2009 niet juist is vastgesteld. Wat betreft de in hoger beroep overgelegde brief van Swets van 15 mei 2012 wordt - zoals het Uwv ter zitting terecht heeft aangegeven - overwogen dat deze geen nieuwe medische informatie bevat. Ook overigens is niet gebleken dat de belastbaarheid van appellante in de FML van 18 november 2009 niet juist zou zijn bepaald. Voor het raadplegen van een deskundige wordt dan ook geen aanleiding gezien.
5.2. Ten aanzien van de geschiktheid van de voorgehouden functies wordt overwogen, dat de rechtbank met juistheid de medische geschiktheid ervan heeft onderschreven en de voorgehouden functies als passend heeft aangemerkt. Ook haar opleidingsniveau is terecht niet als een belemmering voor de vervulling van die functies gezien. De Raad kan zich volledig verenigen met hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.5.3 van de aangevallen uitspraak dienaangaand heeft overwogen en geoordeeld.
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2013.