ECLI:NL:CRVB:2013:BY9644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.Th Koekkoek, in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 14 december 2009 de loongerelateerde uitkering van de appellant omgezet naar een vervolguitkering, waarbij de hoogte van deze uitkering werd vastgesteld op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen ten onrechte beperkingen bij het persoonlijk en sociaal functioneren en bij de werktijden hadden laten vervallen. Hij voerde aan dat zijn situatie niet was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling in maart 2009 en dat hij door vermoeidheid beperkt was in zijn concentratie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat er per 1 maart 2010 geen duurbeperking meer nodig was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. De Raad voegde hieraan toe dat de verzekeringsartsen bij de appellant een goede concentratie hadden vastgesteld en dat de FML geen beperkingen op het gebied van zitten, staan of lopen bevatte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2013. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.