ECLI:NL:CRVB:2013:BY9383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1917 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1942, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die appellant toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Duitse bezetting. De aanvraag werd afgewezen op 12 september 2011, en deze afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 26 maart 2012. De verweerder stelde dat appellant niet had aangetoond of aannemelijk had gemaakt dat hij was getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wubo.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad overwoog dat op basis van de beschikbare gegevens niet kon worden vastgesteld dat appellant onder levensbedreigende omstandigheden was geëvacueerd of dat hij tijdens zijn verblijf in Solingen, Duitsland, was blootgesteld aan specifieke handelingen of maatregelen van de bezettende macht. De omstandigheden waaronder appellant in Solingen verbleef, werden beschouwd als algemene oorlogsomstandigheden die niet onder de Wubo vallen.

De Raad concludeerde dat de verweerder op goede gronden had geweigerd om appellant als burger-oorlogsslachtoffer te erkennen. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, met M.R. Schuurman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2013. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

12/1917 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 24 januari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2012, kenmerk BZ01390362 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 december 2012. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door [C.]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1942, heeft in juni 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en een bijzondere voorziening voor huishoudelijke hulp. Appellant heeft die aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar zijn mening het gevolg zijn van zijn ervaringen tijdens de Duitse bezetting.
1.2. Bij besluit van 12 september 2011 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Deze afwijzing is na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WUBO wordt - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht of ten gevolge van confrontatie op jeugdige leeftijd met extreem geweld tegen derden door of namens de vijandelijke bezettende macht.
2.2. Als relevante oorlogsgebeurtenissen heeft appellant naar voren gebracht dat hij onder levensbedreigende omstandigheden vanuit Roermond naar Solingen in Duitsland is geëvacueerd en dat hij in Solingen onder zeer slechte omstandigheden heeft moeten leven. Dit alles hield verband met de omstandigheid dat zijn vader door de Duitsers in Solingen als vrouwenarts te werk was gesteld, aldus appellant.
2.3. Uit de voorhanden stukken blijkt niet eenduidig om welke reden het vertrek van het gezin naar Solingen heeft plaatsgevonden. In het krantenartikel van 1967 heeft de vader van appellant aangegeven dat zijn echtgenote, in verwachting van haar vierde kind, het kelderleven in Roermond zat was en daarom met haar gezin naar Solingen trok, waar zij haar intrek nam in het ziekenhuis waar hij als vrouwenarts werkzaam was. In ander verband is gezegd dat hij zijn gezin naar Solingen heeft gehaald omdat hij zijn zwangere vrouw en kinderen niet naar Friesland wilde laten gaan. Wat daarvan verder zij, op grond van deze en andere beschikbare gegevens kan niet worden geconcludeerd dat aan het vertrek uit Roermond een handeling of maatregel van de bezettende macht vooraf is gegaan. Evenmin is gebleken van een levensbedreigende situatie voorafgaand aan of tijdens het vertrek. Bij dat vertrek - kennelijk enige dagen eerder dan de door de autoriteiten afgekondigde evacuatie - is veeleer sprake geweest van een vlucht uit voorzorg naar een veiliger omgeving. Een dergelijke vlucht kan niet onder de Wubo worden gebracht (CRvB 17 mei 2012, LJN BW6801). Dat de vader van appellant in Solingen tewerk was gesteld, kan aan het voorgaande niets afdoen.
2.4. Het verblijf in Solingen kan evenmin onder de Wubo worden gebracht, omdat niet blijkt dat er sprake is geweest van een als maatregel in de zin van de Wubo aan te merken vrijheidsberoving. De door appellant omschreven slechte omstandigheden waaronder hij in Solingen verbleef - hoe erbarmelijk ook - moeten worden aangemerkt als algemene oorlogsomstandigheden waaraan een ieder in meer of mindere mate heeft blootgestaan. Dergelijke omstandigheden zijn op grond van vaste rechtspraak (CRvB 7 juni 2012, LJN BW8338) niet aan te merken als tegen appellant gerichte handelingen of maatregelen in de zin van de Wubo.
2.5. Appellant heeft nog verwezen naar specifieke gevallen die naar zijn mening vergelijkbaar zijn met zijn situatie en waarbij de betrokkenen wel zijn erkend op grond van de Wubo. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. De betreffende personen zijn, zoals namens verweerder ter zitting is bevestigd, op grond van de Wubo erkend omdat zij persoonlijk zijn getroffen door onder de Wubo vallend oorlogsgeweld. Daarbij is het van geen belang of een betrokkene door een keuze van de ouder(s) in die situatie is terecht gekomen. Omgekeerd zijn in het kader van de Wubo ook niet de ervaringen van de ouder(s) van belang, maar alleen of een betrokkene persoonlijk is getroffen door oorlogsgeweld. Zoals aangegeven onder 2.3 en 2.4, is in het geval van appellant daarvan niet gebleken.
2.6. Gezien het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geweigerd om appellant als burger-oorlogsslachtoffer te erkennen. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) M.R. Schuurman