ECLI:NL:CRVB:2013:BY9319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/3138 WIA + 12/3235 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van onjuiste interpretatie van het protocol COPD

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan betrokkene, die zijn werkzaamheden had gestaakt wegens gezondheidsklachten. Betrokkene, die als industrieel reiniger werkte, had op 15 mei 2007 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege spanningsklachten en later ook longklachten. Op 26 januari 2009 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 1 april 2009, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages, waarin werd gesteld dat betrokkene ondanks zijn longklachten in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten.

De rechtbank Groningen had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, omdat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank vond dat het Uwv de medische grondslag voor het ontbreken van een urenbeperking niet toereikend had onderbouwd. In hoger beroep voerde het Uwv aan dat de rechtbank het protocol COPD verkeerd had geïnterpreteerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de berekeningen van de rechtbank inderdaad berustten op een onjuiste interpretatie van het protocol COPD. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de conclusie konden rechtvaardigen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de lichamelijke gesteldheid van betrokkene niet correct hadden vastgesteld. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarmee de weigering van de WIA-uitkering werd bevestigd.

Uitspraak

12/3138 WIA, 12/3235 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 april 2012, 09/975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 11 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Het Uwv en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2012. Betrokkene is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als industrieel reiniger via een uitzendbureau. Op 15 mei 2007 heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt wegens spanningsklachten. Nadien bleek ook sprake te zijn van longklachten. Op 26 januari 2009 heeft betrokkene een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2. Bij besluit van 1 april 2009 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet WIA aan betrokkene toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene minder bedraagt dan 35%. Aan dit besluit ligt een medische en een arbeidskundige rapportage ten grondslag. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van verminderd benutbare mogelijkheden als gevolg van emfyseem en COPD Gold klasse 2 en heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Rekening houdend met deze FML heeft een arbeidsdeskundige betrokkene vervolgens geschikt geacht een aantal functies te vervullen, waarin het verlies aan verdiencapaciteit ten opzichte van het maatmaninkomen ongeveer 9% bedraagt.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 3 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene tegen het besluit van 1 april 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag.
2.1. De rechtbank heeft aanleiding gevonden de longarts J. Kraan te verzoeken van verslag en advies te dienen aan de hand van een aantal vragen. Deze deskundige heeft op 28 september 2010 gerapporteerd. Naar aanleiding van de reacties van beide partijen heeft de deskundige Kraan bij brieven van 22 december 2010 en 12 oktober 2011 zijn conclusies nader toegelicht.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht. Daartoe is overwogen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat sprake is van een ontoereikend gemotiveerde medische grondslag ten aanzien van het ontbreken van een urenbeperking.
3.1. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de conclusie van de rechtbank, dat op grond van het Protocol COPD een urenbeperking voor betrokkene is aangewezen, berust op een verkeerde interpretatie van dat protocol.
3.2. Namens betrokkene is in hoger beroep aangevoerd dat wel aanleiding bestaat tot een urenbeperking, omdat de deskundige heeft opgemerkt dat zijn voorkeur uitgaat naar een werkweek van vier à zes uur voor betrokkene. Aldus kan de balans tussen rust en werkzaamheden beter tot zijn recht komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv het niet in acht nemen van een urenbeperking niet toereikend heeft gemotiveerd.
4.2. De deskundige Kraan is in zijn rapport van 28 september 2010 tot de slotsom gekomen dat bij betrokkene sprake is van beperkingen ten aanzien van het verrichten van inspanning en de aanwezigheid in een omgeving met irriterende stoffen. Daarmee is volgens Kraan in de FML in voldoende mate rekening gehouden. Tevens heeft de deskundige opgemerkt dat het gewenst is voor betrokkene een urenbeperking aan te houden van vier uur per dag. Daarbij heeft Kraan verwezen naar de uit een inspanningsonderzoek bij betrokkene vastgestelde VO2max waarde van 22 ml/min/kg. Na kennisneming van de reactie van een bezwaarverzekeringsarts heeft Kraan in zijn brief van 22 oktober 2010 toegelicht dat hij bij zijn schatting van de duurbelastbaarheid van betrokkene is uitgegaan van het verzekeringsgeneeskundig protocol COPD (protocol COPD). Kraan acht het realistisch om voor een eventuele 8-urige werkdag van betrokkene lichte werkzaamheden aan te houden. Daarbij heeft hij opgemerkt dat gelet op de balans tussen werk en rust zijn voorkeur uitgaat naar werken door betrokkene gedurende vier à zes uur per dag.
4.3. De rechtbank is op basis van deze rapportages van Kraan tot de slotsom gekomen dat sprake is van een ontoereikende medische grondslag met betrekking tot een eventuele urenbeperking, omdat betrokkene minder belastbaar is dan het Uwv heeft aangenomen. Daarbij is overwogen dat er geen aanleiding is af te wijken van het oordeel van deskundige. Voorts heeft de rechtbank aan de hand van nadere berekeningen vastgesteld dat voor betrokkene slechts een minimale duurbelasting mogelijk is.
4.4. Dit oordeel van de rechtbank wordt niet onderschreven. Het Uwv heeft in hoger beroep gemotiveerd aangegeven dat de berekeningen van de rechtbank berusten op een onjuiste interpretatie van het protocol COPD. Betrokkene heeft met een VO2max van 22 ml/min/kg blijkens het protocol COPD een gemiddelde energetische belasting in werk en daarbij bestaat geen aanleiding voor een duurbeperking. Tevens heeft het Uwv aan de hand van berekeningen aangetoond dat ook wanneer bij de beoordeling van de duurbelastbaarheid rekening wordt gehouden met een in het Tijdschrift voor Verzekeringsgeneeskunde gepubliceerd schema, betrokkene ook in een volledige dagtaak belastbaar is in lichte werkzaamheden. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan deze beschouwingen en berekeningen van het Uwv, die namens betrokkene ook niet inhoudelijk zijn betwist. De beoordeling van de duurbelastbaarheid van betrokkene op grond van het protocol COPD en een ander daarmee vergelijkbaar schema geeft derhalve geen aanleiding voor een urenbeperking.
4.5. Verder moet vastgesteld worden dat de deskundige Kraan betrokkene in zijn brief van 22 december 2010 op grond van het protocol COPD belastbaar acht om in een volledige dagtaak werkzaam te zijn zij het slechts met lichte werkzaamheden. Het feit dat deze deskundige een voorkeur heeft voor een belastbaarheid van betrokkene gedurende minder uren per dag laat onverlet de geschiktheid voor werk in een volledige dagtaak. Voorts is niet gebleken dat de deskundige de door hem als wenselijk omschreven duurbelasting vanuit preventief oogpunt medisch noodzakelijk acht, zoals namens betrokkene is aangevoerd. Daarbij is van belang dat op grond van de hiervoor genoemde uitgangspunten van het protocol COPD geen aanwijzingen bestaan voor een urenbeperking en de deskundige ook geenszins heeft gemotiveerd dat bij betrokkene sprake is van omstandigheden die ertoe nopen af te wijken van die uitgangspunten. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Het feit dat betrokkene slecht reageert op inhalatiemedicatie en die daarom niet gebruikt, kan niet als een zodanige omstandigheid aangemerkt worden, nu de deskundige Kraan daarmee blijkens zijn rapportage bekend was en hij daaraan in zijn conclusies geen specifieke aandacht heeft besteed.
4.6. Wat betreft de overige door betrokkene gehandhaafde bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, moet vastgesteld worden dat het dossier geen gegevens bevat die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de lichamelijke gesteldheid van betrokkene op de datum in geding niet correct hebben vastgesteld. In hoger beroep heeft betrokkene zijn standpunt niet nader onderbouwd aan de hand van objectief-medische gegevens, bijvoorbeeld afkomstig van de hem behandelende artsen.
4.7. Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geduide functies is door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat betrokkene ondanks de voor hem vastgestelde beperkingen in staat kan worden geacht deze functies in een volledige dagtaak te vervullen. Betrokkene heeft tegen de geselecteerde functies geen specifieke bezwaren meer aangevoerd.
4.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep van het Uwv slaagt, de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaard dient te worden. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.C.W. Lange en C.P.M. van de Kerkhof als leden in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) van K.E. Haan
IvR