ECLI:NL:CRVB:2013:BY9260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6875 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer door appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië. Appellante had in april 2010 een aanvraag ingediend voor erkenning en om in aanmerking te komen voor een toeslag of periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 12 mei 2011, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante geïnterneerd was in de Sampoernabioscoop, noch dat zij onder levensbedreigende omstandigheden was overgebracht naar het B-kamp.

Tijdens de zitting op 29 november 2012 heeft appellante verklaard dat zij met haar oma tijdens de Bersiapperiode is gevlucht. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van appellante en een getuige niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde internering of de vlucht onder levensbedreigende omstandigheden. De Raad heeft de opvatting van verweerder onderschreven dat er geen bevestiging is van de internering in de Sampoernabioscoop en dat de omstandigheden waaronder appellante zou zijn overgebracht niet als levensbedreigend kunnen worden gekwalificeerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad standhoudt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en de strikte criteria die daarvoor gelden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6875 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.]
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 10 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 oktober 2011, kenmerk BZ01338078 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012. Namens appellante is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië. In april 2010 heeft zij een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en om als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor toekenning van een toeslag dan wel een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wubo. Daarbij heeft zij onder meer naar voren gebracht dat zij met haar oma tijdens de zogenoemde Bersiapperiode is gevlucht richting Djombang. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 12 mei 2011 afgewezen.
1.2. In de bezwaarfase heeft [naam getuige] op 21 september 2011 verklaard dat zij en appellante door pemoeda’s gedwongen werden om het pension waar zij destijds verbleven te verlaten en om achtereenvolgens naar de Sampoernabioscoop en het B-kamp te Soerabaja te gaan. Het bezwaar tegen het besluit van 12 mei 2011 heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd - voor zover nu nog van belang - dat niet is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt dat appellante in het kader van het genoemde verblijf in de Sampoernabioscoop en het B-kamp getroffen is door oorlogsgeweld. Wat betreft de door appellante genoemde vlucht met haar oma vanuit het B-kamp naar Djombang heeft verweerder het standpunt ingenomen dat van deze gebeurtenis geen bevestiging is verkregen en dat bovendien niet is gebleken dat in dit verband sprake was van een vlucht vanuit dan wel onder levensbedreigende omstandigheden.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad als volgt.
2.1. In artikel 2, eerste lid, van de Wubo is omschreven wie onder burger-oorlogsslachtoffers worden verstaan. Tot deze groep behoren onder meer degenen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalig Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiapperiode) als burger lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen ten gevolge van, voor zover hier van belang, direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de Japanse bezetter, confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiapperiode.
2.2. Met verweerder is de Raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat appellante geïnterneerd is geweest in de Sampoernabioscoop gedurende de periode waarin dit gebouw - blijkens voorhanden historische gegevens - heeft gefungeerd als Republikeins interneringskamp, te weten van 17 oktober 1945 tot begin november 1945. Uit de door appellante en [naam getuige] afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid in welke periode zij zouden zijn overgebracht naar de Sampoernabioscoop. Daarnaast heeft [naam getuige] in het kader van haar eigen aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo verklaard dat sprake was van een evacuatie. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, [S.-M.] wel is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo vanwege internering in de Sampoernabioscoop, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Anders dan in het geval van appellante is ten aanzien van [S.-M.] wel bevestiging verkregen van internering in de Sampoernabioscoop gedurende de bovengenoemde periode.
2.3. De Raad onderschrijft eveneens de opvatting van verweerder dat niet is komen vast te staan dat appellante naar de Sampoernabioscoop en het B-kamp is overgebracht onder levensbedreigende omstandigheden. Daarbij is van belang dat [naam getuige] tijdens de hoorzitting op 21 september 2011 desgevraagd heeft verklaard dat de pemoeda’s bamboe roentjings bij zich hadden, maar dat van bedreiging gelukkig geen sprake is geweest. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake was van levensbedreigende omstandigheden.
2.4. Tot slot is de Raad met verweerder van oordeel dat van de door appellante genoemde vlucht met haar oma richting Djombang geen bevestiging is verkregen en dat door appellante bovendien geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die erop zouden kunnen wijzen dat hierbij sprake was van levensbedreigende omstandigheden.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) V.C. Hartkamp
HD