ECLI:NL:CRVB:2013:BY8825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7263 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 18 januari 2013, wordt de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werknemer besproken. De werknemer, die als bedrijfsleider werkzaam was, had zich ziek gemeld na een ongeval op het werk op 11 september 2007, wat leidde tot whiplashklachten en een arbeidsconflict met de werkgever. De werknemer diende op 5 juni 2009 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet WIA, waarop het Uwv op 13 augustus 2009 besloot dat de werknemer recht had op een uitkering met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 100%. De werkgever ging hiertegen in bezwaar, stellende dat de vastgestelde beperkingen van de werknemer niet juist waren.

De Raad constateert dat zowel de primaire als de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek hebben uitgevoerd, ondanks dat er diverse fysieke beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vastgelegd. De Raad oordeelt dat de motivering van de verzekeringsartsen voor de vastgestelde beperkingen onvoldoende is en dat er geen diagnose is gesteld voor de psychische klachten van de werknemer. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zodat er een deugdelijke onderbouwing voor de beperkingen kan worden gegeven.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de noodzaak voor verzekeringsartsen om lichamelijke onderzoeken uit te voeren, vooral wanneer er significante beperkingen worden gerapporteerd. De Raad heeft de zaak in behandeling genomen na een hoger beroep van de werkgever, die de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad aanvecht. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, en geeft het Uwv de opdracht om binnen zes weken het gebrek te herstellen.

Uitspraak

11/7263 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2011, 10/1240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (Appellant.
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en
[en Betrokkene]
Datum uitspraak 18 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.P.W.A. Bink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft betrokkene aangegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. Betrokkene heeft geen toestemming verleend om appellante inzage te geven in zijn medische gegevens.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Ter zitting is niemand verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was als bedrijfsleider werkzaam bij een eenmanszaak in eigendom van appellante. Met ingang van 13 september 2007 is betrokkene, in verband met een ongeval op zijn werk op 11 september 2007, met whiplashklachten uitgevallen voor zijn werk. Nadien is een arbeidsconflict ontstaan. Per 12 februari 2008 is het dienstverband van betrokkene geëindigd.
1.2. Op verzoek van de gemachtigde van betrokkene heeft medisch adviseur J.F.G. Wolthuis op 18 maart 2008 een advies uitgebracht. In dit advies wordt melding gemaakt van posttraumatische pijnklachten en een aantal aspecifieke klachten.
1.3. Betrokkene heeft op 5 juni 2009 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Naar aanleiding hiervan is betrokkene op 9 juli 2009 gezien door de verzekeringsarts. Deze arts heeft als diagnose gesteld een psychische reactie op het conflict met appellante over erkenning van het letsel en schuldaansprakelijkheid door haar en posttraumatische pijnklachten van hoofd en nek na de val van een zwaar luik op het hoofd en de nek. Lichamelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. De verzekeringsarts meldt dat betrokkene beperkingen ondervindt ten aanzien van het hanteren van stress en conflicten. In fysiek opzicht is betrokkene beperkt ten aanzien van het hanteren van zwaardere fysieke belasting. Gezien het klachtenbeeld wordt uit preventieve overwegingen vooralsnog een urenbeperking aangenomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van betrokkene neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2009. Vervolgens is bij arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat er onvoldoende functies aanwijsbaar zijn die in overeenstemming zijn met de voor betrokkene geldende beperkingen. Dit leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van 100%.
1.4. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 10 september 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Daarbij heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
2.1. Appellante heeft in bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2009 naar voren gebracht dat de beperkingen van betrokkene niet juist zijn vastgesteld.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in zijn rapport van 1 april 2010 en 17 juni 2010 kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts inzake de belastbaarheid van betrokkene. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat op de datum in geding, 10 september 2009, sprake was van posttraumatische nek- en hoofdklachten door een bedrijfsongeval en van psychische klachten door het al vroeg in de verzuimperiode ontstane arbeidsconflict. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de door de primaire verzekeringsarts in de FML van 14 juli 2009 vastgelegde beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, de dynamische handelingen en statische houdingen en een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week op preventieve gronden.
2.3. Bij besluit van 25 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 december 2009 (lees: 13 augustus 2009) ongegrond verklaard.
3.1. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante een ongedateerde medische en arbeidskundige expertise in geding gebracht van medisch adviseur drs. H. Donkers en register arbeidsdeskundige A. Eijkenaar. Medisch adviseur Donkers concludeert dat een deugdelijke onderbouwing van de aangenomen beperkingen ontbreekt. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden en er is geen informatie opgevraagd bij de behandelende sector. Donkers acht het door de verzekeringsarts omschreven psychiatrisch beeld onvoldoende toetsbaar. Voorts is voor een verminderde belastbaarheid van de rechterpols, als gevolg van een eerdere arbeidsongeschiktheid in 2003, geen onderbouwing in de rapportage te vinden. Arbeidsdeskundige Eijkenaar heeft geconcludeerd dat bij correcte beoordeling voldoende functies zijn te duiden waarbinnen betrokkene gere-integreerd zal kunnen worden.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de nadere rapportage van 7 februari 2011 aangegeven dat de medisch adviseur niet onderbouwt waarom het onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in een nadere rapportage van 15 februari 2011 aangegeven dat met gestelde beperkingen onvoldoende arbeidsmogelijkheden op de vrije arbeidsmarkt aanwezig zijn.
3.3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft overwogen dat de bedrijfsarts, de huisarts, medisch adviseur Wolthuis, en de verzekeringsartsen, allen een gelijkluidend beeld hadden van de aard en de ernst van de problematiek van betrokkene.
4. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. Appellante heeft aangevoerd dat er geen enkele onderbouwing is voor de gestelde chronische pijnklachten van hoofd en nek noch voor de psychische klachten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad stelt vast dat in de FML van 14 juli 2009 diverse beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Daarnaast is in de FML een urenbeperking opgenomen van 20 uur per week. De bewaarverzekeringsarts heeft, volgens de rapportage van 1 april 2010 en 17 juni 2010, de beperkingen van betrokkene gerelateerd aan de chronische pijnklachten van hoofd en nek en de psychische klachten. De psychische klachten bestaan uit een preoccupatie met het arbeidsconflict en gaan gepaard met een grote spanning die zich fysiek vertaalt in een hoge spierspanning.
Met betrekking tot de juistheid van de vastgelegde beperkingen heeft appellante met het onder 3.1 vermelde rapport van medisch adviseur Donkers terecht gewezen op een aantal inconsistenties in de rapportages van de verzekeringsartsen.
De Raad constateert dat zowel de primaire verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts een lichamelijk onderzoek bij betrokkene achterwege heeft gelaten, terwijl in de FML diverse fysieke beperkingen zijn vastgelegd. Een onderbouwing voor deze beperkingen ontbreekt. Ten aanzien van de psychische klachten kan de tot dusver door de verzekeringsartsen gegeven motivering evenmin als een deugdelijke onderbouwing gelden voor de reikwijdte van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen diagnose gesteld, terwijl betrokkene zich, voor zover uit de stukken valt af te leiden, niet onder behandeling heeft gesteld in verband met zijn psychische klachten. Ten slotte is niet inzichtelijk op welke gronden de verzekeringsartsen tot de conclusie zijn gekomen dat op preventieve gronden een urenbeperking aangenomen dient te worden op de in geding zijnde datum 10 september 2009.
5.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1. berust het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het in rechtsoverweging 5.2 geformuleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi
TM