ECLI:NL:CRVB:2013:BY8575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-573 MPW + 12-5536 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invaliditeitspensioen voor militair met PTSS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn militaire dienst. De Raad heeft vastgesteld dat na een eerdere tussenuitspraak, waarin het bestreden besluit op onjuiste gronden was genomen, de minister van Defensie een nieuw besluit heeft genomen. Dit nieuwe besluit, dat de mate van invaliditeit met dienstverband op 25% vaststelt, is voldoende onderbouwd door de verzekeringsgeneeskundige, die de beperkingen van appellant overtuigend heeft vertaald naar een percentage van invaliditeit.

Het procesverloop omvatte een behandeling ter zitting op 3 maart 2011, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, en een vervolgonderzoek dat leidde tot de benoeming van een deskundige, psychiater H.S.R. Witte. De Raad heeft de conclusies van deze deskundige gevolgd en geoordeeld dat de minister alsnog een onderzoek moest instellen naar de mate van invaliditeit. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 10 april 2008 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 10 mei 2012 ongegrond werd verklaard.

De Raad heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn advocaat heeft moeten betalen voor de verleende rechtsbijstand. De totale kosten zijn vastgesteld op € 2.060,-, en de minister is ook verplicht om het griffierecht van € 252,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de noodzaak voor de minister om adequaat te reageren op de bevindingen van deskundigen in dergelijke zaken.

Uitspraak

09/573 MPW, 12/5536 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 december 2008, 08/3766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak 10 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.M.J. Offermans, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen mr. M.H.J. Geldof van Doorn.
Na sluiting van het onderzoek is gebleken dat dit niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft de psychiater H.S.R. Witte benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek, welke deskundige bij rapport van 3 augustus 2011 van verslag en advies heeft gediend.
Appellant heeft zijn zienswijze op het rapport van de deskundige Witte naar voren gebracht.
Op 23 februari 2012 heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Offermans, voornoemd. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.
Bij tussenuitspraak van 5 april 2012 heeft de Raad geconcludeerd dat het bestreden besluit, waarbij het standpunt is gehandhaafd dat appellant niet in aanmerking komt voor een militair invaliditeitspensioen, berust op een onjuiste feitelijke grondslag en dat dit besluit om die reden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zag aanleiding de bevindingen van de deskundige Witte te volgen. Overwogen is dat, uitgaande van de vaststelling - zoals neergelegd in het rapport van Witte - dat appellant lijdt aan ziekten of gebreken die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst, het op de weg van de minister ligt om alsnog een onderzoek te doen naar de vraag of deze ziekten of gebreken een relevante mate van invaliditeit veroorzaken. De minister is opgedragen hierover alsnog te beslissen.
Bij besluit van 10 mei 2012, dat bij het beroep wordt betrokken, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2006, waarbij afwijzend is beslist op de aanvraag van appellant om een militair invaliditeitspensioen, gegrond verklaard en is een mate van invaliditeit met dienstverband vastgesteld van 25%.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 29 november 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Offermans, voornoemd. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij het besluit van 10 mei 2012 is tot uitgangspunt genomen dat appellant lijdt aan een chronische PTSS, met tevens mogelijk een comorbide persoonlijkheidsverandering ten gevolge van zijn oorlogservaringen in Libanon. Hiervoor is een oorzakelijk verband met de militaire dienst aanvaard. De invaliditeit met dienstverband is vastgesteld op 25% met ingang van 9 februari 2006, de datum van aanvraag. Deze invaliditeit is ook al aanwezig geacht op 9 februari 2005, zijnde één jaar voor de datum van aanvraag van het pensioen, en ook voor de toekomst. Termijnbeoordelingen hoeven niet meer plaats te vinden.
1.2. Dit besluit is gebaseerd op een nader advies van de verzekeringsgeneeskundige P.J. Verkerk, die zich heeft kunnen verenigen met de conclusies van de psychiater Witte. De mate van invaliditeit is op 25% gesteld op basis van de beperkingen die ook al door de psychiater Schwartz waren vastgesteld in zijn in bezwaar door appellant ingediende rapport. Desgevraagd heeft de verzekeringsgeneeskundige Verkerk nog nader gereageerd op de tegen het besluit van 10 mei 2012 ingediende beroepsgronden en nadere uitleg verschaft met betrekking tot het vastgestelde invaliditeitspercentage.
1.3. De Raad acht het besluit van 10 mei 2012 op grond van de advisering door de verzekeringsgeneeskundige Verkerk voldoende onderbouwd. De beperkingen die deze arts als uitgangspunt heeft genomen komen overeen met de beperkingen die de psychiater Witte in zijn rapport heeft vastgesteld. Deze beperkingen verschillen nauwelijks van die van vijf jaar daarvoor, op grond waarvan een maximale terugwerkende kracht is verleend tot één jaar voor de aanvraag. Deze verzekeringsgeneeskundige heeft op overtuigende wijze toegelicht hoe hij de beperkingen die appellant in het dagelijks leven ondervindt van de PTSS heeft vertaald in een mate van invaliditeit met dienstverband van 25%. Dit percentage komt overigens ook overeen met de destijds in bezwaar door appellant bepleite mate van invaliditeit. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn standpunt dat dit besluit onvoldoende is onderbouwd en dat pensioen op basis van een hoger invaliditeitspercentage zou moeten worden toegekend.
1.4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging en aanmerking, wordt het beroep tegen het besluit van 10 april 2008 gegrond verklaard en wordt dat besluit vernietigd. Het beroep tegen het nadere besluit van 10 mei 2012 wordt ongegrond verklaard.
2. Er is aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep. Deze vergoeding wordt bepaald op een bedrag van € 2.060,-, twee punten voor de behandeling bij de rechtbank (beroepschrift en zitting) en drie punten voor de bijstand in hoger beroep (beroepschrift, de zittingen van
3 maart 2011 en van 23 februari 2012).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 april 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 mei 2012 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot
een bedrag van € 2.060,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat de minister aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 252,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) V.C. Hartkamp
HD