Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 januari 2012, 11/1172 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijke Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft (ISWI)
Datum uitspraak: 15 januari 2013
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
ISWI heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Appellant is verschenen. ISWI heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.L. Wissink.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft laatstelijk als zelfstandige in zijn levensonderhoud voorzien. Hij heeft zich in augustus 2009, nadat zijn bedrijf was beëindigd en uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel, bij ISWI gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. ISWI heeft hem een werkaanbod gedaan dat hij niet heeft geaccepteerd. Hij heeft bij die gelegenheid geen aanvraag om bijstand ingediend. Op 10 november 2010 heeft appellant zich opnieuw bij ISWI gemeld voor werk. ISWI heeft hem met ingang van 17 november 2010 een tijdelijke aanstelling aangeboden in het kader van een werkgelegenheidsproject. Na één dag is appellant met dit werk gestopt omdat hij ernstige bezwaren had tegen de werkomstandigheden. Hij heeft toen geen aanvraag om bijstand ingediend.
1.2. Appellant heeft zich op 10 januari 2011 opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen met ingang van 11 augustus 2009.
1.3. Met een besluit van 10 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2011 (bestreden besluit), is aan appellant bijstand toegekend met ingang van 10 januari 2011. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die verlening van bijstand vóór die datum rechtvaardigen. Tevens is een maatregel opgelegd omdat appellant het hem aangeboden werk vroegtijdig heeft beëindigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard uitsluitend met betrekking tot de opgelegde maatregel. Het bestreden besluit is in zoverre vernietigd. Het primaire besluit is in zoverre herroepen.
3. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover deze betrekking heeft op de ingangsdatum van de bijstand. Volgens appellant had hem op zijn aanvraag in januari 2011 bijstand moeten worden verleend met ingang van 11 augustus 2009. Op die datum heeft hij zich immers voor het eerst gemeld om bijstand aan te vragen, als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WWB. Met ingang van die datum is zijn bedrijf beëindigd en had hij geen inkomen meer. Hij was destijds depressief en voelde zich door een medewerkster van ISWI onheus bejegend. Om al die redenen heeft hij recht op bijstand per 11 augustus 2009.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
4.2. Appellant heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat hij in de periode van augustus 2009 tot januari 2011 steeds in staat is geweest om zijn belangen te behartigen. Dit heeft hij ook gedaan, onder andere door zich tot ISWI te wenden in augustus 2009 en in november 2010. Appellant heeft toen om hem moverende redenen geen bijstand aangevraagd. Hij heeft in de periode vanaf augustus 2009 in zijn levensonderhoud voorzien door zijn pensioen af te kopen en klusjes voor derden te verrichten.
4.3. Appellant heeft de middelen die hij ter beschikking had, besteed aan zijn levensonderhoud. Aldus heeft hij gehandeld in overeenstemming met de bedoeling van de WWB. Bijstandsverlening dient immers alleen te geschieden aan mensen die niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Daarom vormen de onder 4.2 vermelde feiten en omstandigheden geen bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.4. Appellant heeft ter zitting van de Raad nog verklaard dat hij in januari 2011 bijstand met terugwerkende kracht heeft aangevraagd omdat ISWI niet wil erkennen dat hij in augustus 2009 onheus is bejegend en omdat ISWI hem bij zijn aanvraag te kennen had gegeven dat een maatregel zou worden opgelegd. Dit zijn ook geen bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.5. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(de griffier is buiten staat te tekenen)