12/528 ANW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2011, 11/3209 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 11 januari 2013.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 4 mei 2012 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 4 mei 2012 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 december 2012, waar partijen - de Svb met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De uitspraak van de Raad van 4 mei 2012 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 27 februari 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellante aangevoerd dat zij het griffierecht bij brief van 14 maart 2012 contant heeft betaald.
Vaststaat dat bij de Raad geen brief van appellante van 14 maart 2012 is ontvangen. In de financiële administratie van de Raad is ook overigens geen door of namens appellante gedane betaling aangetroffen.
Bij brief van 18 juni 2012 heeft de Raad appellante geadviseerd bij het postbedrijf in Marokko te informeren naar de verzending van haar brief en haar verzocht de Raad binnen een termijn van zes weken te informeren.
Appellante heeft bij brief van 10 juli 2012 gereageerd met de mededeling dat zij bereid is het verschuldigde griffierecht opnieuw te voldoen en heeft verzocht om toezending van een nieuwe acceptgirokaart.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de Raad van 4 mei 2012 onjuist is. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellante een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2013.
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Déclare le recours non fondé
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 11 janvier 2013.