ECLI:NL:CRVB:2013:BY8121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3026 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1941 en van Joodse afkomst, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 5 april 2011, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. Appellant heeft in beroep een rapport ingebracht van psychiater B. Hoek, waarin een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO werden vastgesteld, met een verband gelegd naar zijn jeugdige ervaringen als onderduikbaby en de traumatische omstandigheden waarin hij opgroeide. Daarnaast heeft hij een verklaring van internist dr. J. Stork overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit voldoende onderbouwd is.

De Raad heeft de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen. De psychiater H.S.R. Witte, die door verweerder was ingeschakeld, concludeerde dat er geen oorzakelijk verband was tussen de vervolging en de lichte beperkingen van appellant. De Raad volgt de argumentatie van Witte en oordeelt dat het rapport van Hoek geen nieuwe inzichten biedt. De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de criteria voor een dysthyme stoornis en dat de vastgestelde beperkingen niet gerelateerd zijn aan de vervolging. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in aanwezigheid van griffier V.C. Hartkamp. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 januari 2013.

Uitspraak

11/3026 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 10 januari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 april 2011, kenmerk BZ01302592 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012, waar appellant is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is geboren in 1941 en is van Joodse afkomst. Vanaf zijn eerste jaar is hij ondergedoken geweest bij een pleeggezin. Na de oorlog werd hij weer met zijn ouders herenigd. De moeder van appellant is overleden in 1946, zijn vader is daarna hertrouwd. Met de echtgenote van zijn vader had appellant een slechte relatie. Bij besluit van 1 april 1976 is appellant aangemerkt als vervolgde in de zin van de Wuv. Hierbij is aangenomen dat appellant geen ziekte of gebreken had die zijn toe te schrijven aan de vervolging. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van verweerders rechtsvoorganger van 3 augustus 1978 ongegrond verklaard.
1.2. In 2009 heeft appellant onder meer verzocht om een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv. Bij besluit van 23 juni 2010 heeft verweerder hierop afwijzend beslist op grond van de overweging dat geen sprake was van ziekten of gebreken ten gevolge van de vervolging. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.1. In beroep heeft appellant een rapport ingebracht van psychiater B. Hoek van 10 augustus 2011. Deze psychiater heeft een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO bij appellant vastgesteld en een verband gelegd met de zeer onveilige hechting en ernstige affectieve verwaarlozing tijdens de jeugd van appellant, een opeenvolging van traumata die direct te maken hebben met zijn positie als onderduik baby en het daarna opgroeien in een door de oorlog ernstig getraumatiseerd en disfunctioneel gezin. Geconcludeerd is dat appellant beperkingen heeft in alle vier van de American Medical Association (AMA) afgeleide rubrieken. Verder heeft appellant een verklaring van de internist dr. J. Stork van
14 november 2012 overgelegd.
2.2. Verweerder heeft verwezen naar het in bezwaar uitgevoerde onderzoek door de psychiater H.S.R. Witte, waarvan op 18 februari 2011 rapport is uitgebracht aan de geneeskundig adviseur van verweerder, en het commentaar van deze psychiater op het rapport van B. Hoek. Verweerder heeft het standpunt gehandhaafd dat het vereiste oorzakelijk verband tussen de vervolging en de bij appellant bestaande lichte beperkingen ontbreekt.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Het bestreden besluit is op grond van de hieraan ten grondslag liggende medische adviezen, waaronder met name het rapport van de psychiater Witte, voldoende onderbouwd. Deze psychiater stelt in zijn nader commentaar in beroep terecht dat het rapport van psychiater Hoek geen nieuwe gegevens of gezichtspunten bevat en heeft overtuigend onderbouwd dat appellant niet voldoet aan de criteria van een dysthyme stoornis en dat evenmin sprake is van een gedecompenseerde persoonlijkheidsstoornis als gevolg van de onderduikperiode. De persoonlijkheidsstoornis is vooral ontstaan op grond van factoren na de oorlog (snel overlijden van moeder en daaruit voortvloeiende de zeer problematische relatie met de stiefmoeder). Tenslotte blijft psychiater Witte bij het standpunt dat er bij appellant geen sprake is van een causale ziekte of gebrek. Er zijn door hem slechts lichte beperkingen geconstateerd, die geen relatie hebben met de vervolging. Ook in dit opzicht kan de Raad psychiater Witte volgen. In tegenstelling tot Witte heeft psychiater Hoek de door hem vastgestelde beperkingen in diverse rubrieken niet onderbouwd.
3.2. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellant ongegrond worden verklaard.
3.3. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) V.C. Hartkamp