11/2399 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2011, 10/2576 WAO (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 januari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 november 2012, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 19 maart 2003 heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen een herziening van de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 17 oktober 2001 naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% gegrond verklaard en appellant ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Het Uwv heeft in verband daarmee een bedrag van € 7.754,- aan appellant betaalbaar gesteld.
2. Op 2 februari 2009 heeft appellant het Uwv verzocht om vergoeding van schade, ter compensatie van het nadeel dat is ontstaan doordat appellant door de nabetaling in 2003 meer belasting heeft moeten betalen dan het geval zou zijn geweest indien zijn WAO-uitkering ongewijzigd zou zijn uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft gesteld dat zijn totale inkomen in het jaar 2003 door de nabetaling over het jaar 2002 boven de € 28.850,- is uitgekomen zodat hij over het bedrag van de nabetaling (€ 7.754,-) 42% belasting heeft moeten betalen. Appellant heeft gesteld dat indien zijn WAO-uitkering ongewijzigd zou zijn uitbetaald, hij geen 42% maar 7,2% belasting had hoeven te betalen. Aldus heeft appellant zijn schade berekend op € 2.698,39.
3. Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het Uwv het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
4. Nadat het bezwaar tegen het onder 3 genoemde besluit aanvankelijk op 3 december 2009 niet-ontvankelijk was verklaard, heeft het Uwv het verzoek om vergoeding van schade op 13 april 2010 opnieuw afgewezen.
5. Bij de uitspraak van 10 juni 2010, 10/157, in welke uitspraak beide partijen hebben berust, heeft de rechtbank onder andere het beroep tegen het besluit van 13 april 2010 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het de heroverweging van het schadebesluit van 21 augustus 2009 betreft.
6. Ter uitvoering van hetgeen de rechtbank in de onder 5 genoemde uitspraak heeft beslist, heeft het Uwv appellant bij besluit van 25 augustus 2010 (bestreden besluit) in aanmerking gebracht voor vergoeding van fiscale schade, welke schade is vastgesteld op € 314,04. Verder is besloten aan appellant de wettelijke rente te vergoeden. In totaal is aan appellant een bedrag van € 563,39 betaalbaar gesteld.
7. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door het bedrag van de schade overeenkomstig een door het Uwv ter zitting overgelegde berekening te bepalen op € 375,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd de overweging, dat het Uwv ter zitting een - in de lijn met de in de uitspraak van de Raad van 3 oktober 2002, LJN AF0902 genoemde berekeningswijze - nieuwe berekening van de fiscale schade heeft overgelegd, inhoudende dat indien op juiste wijze de WAO-uitkering over de jaren 2001, 2002 en 2003 aan appellant betaalbaar zou zijn gesteld, een bedrag van € 26.009,- aan belasting en premie volksverzekeringen verschuldigd zou zijn, in plaats van de nu betaalde € 26.384. Dit resulteert in een schadebedrag van € 375,-. Wat betreft de door appellant voorgestane berekeningswijze heeft de rechtbank overwogen dat appellant daarbij heeft miskend dat hij over zijn inkomsten ook 31,2% premie volksverzekeringen verschuldigd was.
8. Appellant heeft in hoger beroep de eerder ingediende gronden in essentie herhaald.
9. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
9.1. In dit geding is tussen partijen in geschil de vaststelling van de hoogte van de fiscale schade in verband met een nabetaling van de WAO-uitkering door het Uwv over de jaren 2001 en 2002.
9.2. Overwogen wordt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv de fiscale schade uiteindelijk op een juist bedrag heeft bepaald, te weten € 375,-, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij rekening is gehouden met de door de Belastingdienst toegepaste percentages. De overwegingen in de aangevallen uitspraak, vermeld onder 7, worden volledig onderschreven en maakt de Raad tot de zijne.
9.3. Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en T.L. de Vries en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2013.