09/6751 WUBO , 09/6749 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
de Raadskamer WUBO en de Raadskamer WUV van de Pensioen en Uitkeringsraad , thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 3 januari 2013
PROCESVERLOOP
In dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in deze wet in de plaats getreden van die Raadskamers. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de -voormalige- Raadskamer WUV en de voormalige Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 november 2009, kenmerk JZ/F70/2009, BZ 9111 (bestreden besluit 1). Dit betreft de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Appellant heeft verder beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 november 2009, kenmerk JZ/F70/2009, BZ 48517. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door [zoon], zoon van appellant. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
Na de behandeling ter zitting heeft de Raad geconcludeerd dat het onderzoek niet volledig is geweest en is aan de psychiater H.S.R. Witte verzocht van verslag en advies te dienen.
Psychiater Witte heeft op 15 februari 2011 een rapport uitgebracht, waarop partijen hebben gereageerd. Op verzoek van de Raad heeft psychiater Witte nader geadviseerd. Verweerder is desgevraagd in de gelegenheid gesteld om appellant te laten onderzoeken door prof. R.J. van den Bosch, psychiater. Op 24 maart 2012 heeft deze psychiater een rapport uitgebracht, naar aanleiding waarvan verweerder een nader standpunt heeft ingenomen en waarop appellant heeft gereageerd. Desgevraagd heeft de psychiater Witte nog nader gereageerd. Ook hierop hebben partijen nog een reactie ingezonden. Appellant heeft hierbij nadere medische gegevens ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 22 november 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië. In maart 2006 heeft hij een aanvraag ingediend in het kader van de Wuv en de Wubo. Die aanvraag heeft hij in mei 2006 ingetrokken.
1.2. In juli 2008 heeft hij opnieuw een aanvraag ingediend. Aanvaard is dat appellant tijdens de Japanse bezetting internering heeft ondergaan in de Bergenbuurt in Malang. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, maar geen toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een periodieke uitkering en/of voorzieningen toegekend op de grond dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Bij besluit van diezelfde datum heeft verweerder appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wuv, maar op de aanvraag voor een periodieke uitkering en een voorziening voor deelname aan het maatschappelijk verkeer afwijzend beslist, op de grond dat de psychische klachten van appellant niet het niveau bereiken van een ziekte of gebrek in de zin van de Wuv. Bij beide besluiten is het standpunt ingenomen dat de gokverslaving van appellant niet in verband staat met het meegemaakte oorlogsgeweld, respectievelijk met de vervolging. De door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij de bestreden besluiten van 17 november 2009 ongegrond verklaard. Wel is hierbij aanvaard dat de vader van appellant is omgekomen door vervolging als bedoeld in de Wuv.
2.1. In beroep heeft appellant gewezen op het gemis van zijn vader na de oorlog en nader toegelicht hoe zijn gokverslaving al op jonge leeftijd is ontstaan. Volgens appellant staat zijn gokverslaving in verband met zijn oorlogservaringen en het gemis van zijn vader en wordt dat standpunt ondersteund door zijn behandelaars. Verder heeft hij aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn onderschat.
2.2. Verweerder heeft het standpunt gehandhaafd dat de gokverslaving niet in verband kan worden gebracht met het oorlogsgeweld, respectievelijk de vervolging en/of het omkomen van de vader van appellant ten gevolge van vervolging. Wel heeft verweerder naar aanleiding van de in beroep uitgebrachte medische rapporten alsnog aanvaard dat appellant kenmerken heeft van een post-traumatische stressstoornis (PTSS). Bestreden is dat sprake is van pathologisch gokken, hier is volgens verweerder sprake van een eigen keuze.
3.1. De Raad stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de in beroep uitgebrachte medische rapporten thans heeft aanvaard dat appellant wel psychische klachten heeft op het niveau van ziekte of gebrek in het kader van de Wuv en letsel in de zin van de Wubo, namelijk kenmerken van een PTSS. Aanvaard is dat er een causaal verband is tussen deze kenmerken van een PTSS en de internering tijdens de Japanse bezetting. Het standpunt dat geen sprake is van pathologisch gokken en dat het problematisch gokken niet is aan te merken als causaal letsel of ziekte of gebrek is gehandhaafd. Verweerder acht geen sprake van zodanige causale beperkingen dat er gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo of van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten in het kader van de Wuv.
3.2. Het standpunt van de psychiater Witte dat bij appellant sprake is van pathologisch gokken is bestreden door professor Van den Bosch. Laatstgenoemde psychiater heeft vastgesteld dat appellant trekken vertoont van pathologisch gokken, maar hij concludeert dat die diagnose strikt genomen niet kan worden gesteld, omdat niet wordt voldaan aan alle criteria van DSM IV. Hij achtte sprake van problematisch gokgedrag en kenmerken van een PTSS (onder meer herbelevingen, dromen, flashbacks, vermijden van stimuli, fysiologische reacties, neiging tot vermijding). De kenmerken van een PTSS bracht Van den Bosch in causaal verband met de oorlogservaringen van appellant, voor het problematisch gokgedrag achtte hij dit verband minder gemakkelijk te construeren. Deze psychiater constateerde ook dat de conclusies van Witte en die van hemzelf elkaar niet veel ontlopen. Van den Bosch achtte geen sprake van relevante beperkingen.
3.3. Psychiater Witte constateerde ook in zijn reactie op het rapport van Van den Bosch dat er weinig discrepanties zijn. Hij is van mening dat in elk geval sprake is van een lichte tot matige PTSS (appellant wordt hier ook voor behandeld) en ook van pathologisch gokken. De PTSS staat volgens hem in verband met de oorlogservaringen van appellant. Hij is het met Van den Bosch eens dat ten aanzien van het pathologisch gokken de literatuur niet eenduidig is. Beide deskundigen zijn het erover eens dat niet op voorhand gesteld kan worden dat elk verband met de betreffende oorlogsomstandigheden ontbreekt. Het blijft ook volgens psychiater Witte moeilijk bewijsbaar dat er een rechtstreeks verband is in dit geval. Witte stelde zijn standpunt over de causale beperkingen iets bij, maar bleef van mening dat sprake is van lichte tot matige beperkingen in het sociaal functioneren en de stressadaptatie.
3.4. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor. De door de Raad tot deskundige benoemde psychiater Witte is, zoals uit zijn laatste reactie naar voren komt, van oordeel dat appellant als gevolg van in elk geval kenmerken van een PTSS, die in causaal verband staan met zijn oorlogservaringen, lichte tot matige beperkingen ondervindt in zijn sociaal functioneren en in zijn stressadaptatie. Daarbij heeft Witte aangegeven dat appellant reeds als gevolg van zijn PTSS-verschijnselen zich steeds meer terugtrekt uit sociale contacten en moeite heeft zich aan te passen aan stressvolle omstandigheden. De Raad acht de door Witte gegeven motivering overtuigend. Het rapport van Witte, zoals nader door hem toegelicht, geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Voor zover het rapport van Van den Bosch al van de zienswijze van Witte afwijkt, is die afwijking niet dusdanig gemotiveerd en onderbouwd dat Witte op grond daarvan niet zou kunnen worden vervolgd.
3.5. Dit betekend dat er beperkingen zijn in twee van de vier AMA-rubrieken. Er is dus wel sprake van invaliditeit in de zin van de Wubo, maar niet van verminderd functioneren in de zin van de Wuv, omdat voor dit laatste beperkingen in drie rubrieken dan wel zwaardere beperkingen in twee rubrieken nodig zijn. Of de gevolgen van de gokverslaving bij de vaststelling van de causale beperkingen in de rubriek sociaal functioneren mogen meewegen, is hierbij niet van belang. Verder ziet de Raad in de medische gegevens geen grondslag om aan te nemen dat de beperkingen er niet al in die omvang waren ten tijde van de aanvraag van appellant in 2008.
4. Gezien het vorenstaande en de samenhang tussen aanspraken van appellant op basis van beide wetten, worden de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Verweerder zal nieuwe besluiten op de bezwaren van appellant moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Het vorenstaande is aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep ten bedrage van € 45,56 aan reiskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten op de bezwaren van appellant te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 45,56;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 70,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen