ECLI:NL:CRVB:2013:BY7693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2380 WUV + 12/2381 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van kosten voor verzorgingshulp door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1924 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, gedateerd 5 maart 2012, betrof de afwijzing van een aanvraag om vergoeding van de kosten voor verzorgingshulp. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 januari 2013 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De medische gegevens die beschikbaar waren, gaven geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder, dat de klachten van appellant niet in verband konden worden gebracht met de vervolging. Appellant had herhaaldelijk gesteld dat zijn klachten, waaronder rug- en knieklachten, verband hielden met een ongeval tijdens dwangarbeid, maar de Raad kon deze stelling niet onderschrijven. De Raad baseerde zijn oordeel op adviezen van geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat de klachten degeneratief en leeftijdsgebonden waren.

Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de Raad benadrukte dat indien appellant in de toekomst opnieuw hulp nodig heeft, hij zich opnieuw tot verweerder kan wenden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en A.A.M. Mollee. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2013.

Uitspraak

12/2380 WUV, 12/2381 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 3 januari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 maart 2012, kenmerk BZ01348058 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Namens appellant is verschenen J.J. Gijsman als zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1924, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de nerveuze klachten en de darmklachten in het vereiste verband staan met de ondergane vervolging. Een dergelijk verband heeft verweerder niet aangenomen ten aanzien van de rugklachten, knieklachten, linkerheup- en beenklachten. In de loop der tijd zijn aan appellant verschillende bijzondere voorzieningen op grond van de Wuv toegekend.
1.2. In april 2011 heeft appellant bij verweerder een aanvraag ingediend om vergoeding van de kosten voor verzorgingshulp. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 22 april 2011 en die afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering tot vergoeding van verzorgingshulp, bestaande uit sociale begeleiding en verpleegkundige hulp, heeft verweerder gebaseerd op de overweging dat de gevraagde voorziening verband houdt met klachten aan het bewegingsapparaat en duizeligheidsklachten die niet in verband kunnen worden gebracht met de vervolging. Dit standpunt is gebaseerd op adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Deze adviezen berusten onder meer op een persoonlijk onderhoud dat appellant heeft gehad met een van deze geneeskundig adviseurs en op informatie van de orthopeed en traumatoloog dr. R.O. Tangkas Sibarani. Uit de adviezen komt wederom naar voren dat de rug- en knieklachten alsmede de, (linker- en rechter-) heupklachten degeneratieve en leeftijdsgebonden aandoeningen zijn en niet in verband kunnen worden gebracht met de vervolging. Zo zijn op de röntgenfoto’s geen posttraumatische afwijkingen aangetroffen die het gevolg zouden kunnen zijn van het gestelde ongeval met een ijzeren kar tijdens de internering. Met betrekking tot de gemelde duizeligheidsklachten is geoordeeld dat deze klachten zijn toe te schrijven aan tijdelijke afwijkingen van het evenwichtsorgaan. Verder is aangegeven dat, gezien het moment van tot uiting komen van de duizeligheidsklachten en de leeftijd van appellant, een verband met de vervolging niet kan worden aangenomen, maar dat (ook) deze klachten moeten worden gezien als een leeftijdsgebonden en degeneratieve dan wel constitutionele aandoening.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van de geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Het (herhaalde) standpunt van appellant dat zijn klachten verband houden met het ongeval dat hij tijdens het verrichten van dwangarbeid heeft gehad kan daarom ook nu niet worden onderschreven.
2.3. Uit het voorgaande volgt dat appellant niet in aanmerking kan worden gebracht voor de door hem gevraagde verzorgingshulp. Ter zitting is namens appellant nog aangegeven dat de aanvraag van appellant is ingegeven uit angst dat in de toekomst de door hem benodigde hulp niet kan worden geboden. In dat verband wordt nog opgemerkt dat indien de (causale) klachten daartoe aanleiding geven appellant de mogelijkheid heeft zich opnieuw tot verweerder te wenden met de aanvraag voor hulp.
2.4. Het beroep van appellant dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor zover appellant heeft beoogd beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder van eveneens 5 maart 2012 (kenmerk BZ03190354) dient ook dat beroep ongegrond te worden verklaard. Verweerder heeft terecht het medicijn Neurontin niet voor vergoeding in aanmerking gebracht nu niet is betwist dat dit medicijn is voorgeschreven vanwege de
niet-causale lichamelijke klachten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen