ECLI:NL:CRVB:2013:987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
11-6731 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB na niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op basis van artikel 54, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 13 november 2009 een uitkering, maar er ontstond een vermoeden dat hij mogelijk nog werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. De Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek (ISDR) heeft daarom een onderzoek ingesteld en verzocht om aanvullende gegevens. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om voor 16 februari 2011 de ontbrekende gegevens te overleggen, maar het college heeft vastgesteld dat deze gegevens niet tijdig zijn ontvangen. Hierdoor heeft het college op 25 februari 2011 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht tot 2 februari 2011 ingetrokken.

Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de gevraagde gegevens wel degelijk tijdig heeft overgelegd, maar het college heeft geen bewijs van deze stelling kunnen vinden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen sluitend bewijs heeft kunnen overleggen dat hij de gegevens op tijd heeft verzonden. Bovendien heeft appellant in eerdere correspondentie niet vermeld dat hij de gegevens op 15 februari 2011 had verstuurd.

De Raad heeft ook de medische situatie van appellant in overweging genomen, maar oordeelt dat de informatie over zijn gezondheidstoestand niet relevant is voor de beoordeling van de intrekking van de bijstand op het moment van de beslissing. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6731 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2011, 11/7124 en 11/7481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de opheffing van de Intergemeentelijke Sociale dienst De Rijnstreek (ISDR) treedt in dit geding het college in de plaats van het dagelijks bestuur van de ISDR (dagelijks bestuur). In deze uitspraak wordt onder het college tevens verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellant heeft mr. O. Labordus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 12/5050 WWB. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. van de Nes. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 13 november 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van het vermoeden dat appellant mogelijk nog werkzaamheden verricht als zelfstandige heeft de ISDR een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is appellant bij brief van 25 januari 2011 verzocht voor 2 februari 2011 het bijgevoegde ‘Heronderzoeksformulier WWB’ ingevuld, getekend en met de benodigde gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften en bewijzen van huurbetalingen, schulden en de ruimte die appellant huurt. Omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, heeft het college bij besluit van 8 februari 2011 het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van
2 februari 2011 opgeschort. Appellant is in de gelegenheid gesteld om voor 16 februari 2011 de ontbrekende gegevens te overleggen en is erop gewezen dat de uitkering kan worden beëindigd indien hij de gevraagde gegevens niet tijdig verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 2 februari 2011 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 2 februari 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Appellant stelt zich primair op het standpunt dat hij de gevraagde gegevens binnen de door het college gesteld termijn heeft overgelegd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij deze gegevens per e-mailbericht van 15 februari 2011 naar L. de [L.] (De [L.]) van de ISDR heeft verzonden. Deze beroepsgrond treft geen doel. Appellant heeft geen sluitend bewijs van verzending van het originele e-mailbericht kunnen overleggen. Het dossier bevat weliswaar twee door appellant verzonden e-mailberichten van 15 februari 2011, maar het eerste bericht heeft betrekking op een heronderzoek incasso en het tweede is een doorgezonden e-mailbericht, waarvan de datum van de oorspronkelijke verzending niet meer kan worden vastgesteld. Het college heeft navraag gedaan bij De [L.], maar De [L.] heeft ontkend het bewuste e-mailbericht te hebben ontvangen. In dit verband is door het college opgemerkt dat De [L.] werkzaam is als juridisch medewerker bezwaar en beroep en dat zij niet is belast met de uitvoering van de WWB. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat andere door appellant verzonden e-mailberichten zijn geadresseerd aan het Zorgloket van de ISDR. Een en ander doet afbreuk aan geloofwaardigheid van de stelling van appellant dat hij op 15 februari 2011 een e-mailbericht naar De [L.] heeft gestuurd. Ten slotte heeft appellant in zijn bezwaarschrift van 9 maart 2001 wel vermeld dat hij een aantal gegevens niet kan inleveren, maar heeft hij daarin niet vermeld dat hij al op 15 februari 2011 gegevens heeft verstuurd. Pas bij de hoorzitting van 6 juli 2011 heeft appellant naar voren gebracht dat hij de gegevens op 15 februari 2011 heeft verstuurd. Op grond van het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat appellant de gevraagde gegevens voor 16 februari 2011 naar het college heeft verstuurd. Hieruit volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan.
4.3.
Appellant stelt zich subsidiair op het standpunt dat de intrekking van de bijstand niet in verhouding staat tot de ernst van wat door appellant is nagelaten, waarbij ook een rol speelt dat appellant hiervan, gelet op de huidige diagnose van GGZ Delfland, geen verwijt gemaakt kan worden. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand gebruik heeft kunnen maken. Uit de door appellant overgelegde medische informatie blijkt weliswaar dat appellant thans is opgenomen in verband met frontotemporale dementie (ziekte van Pick), maar deze informatie dateert van 14 maart 2013 en biedt geen inzicht in de situatie van appellant ten tijde hier in geding. Ook deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
4.4.
Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop dient het verzoek van appellant tot veroordeling van het college tot vergoeding van schade te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) Z. Karekezi

IJ