ECLI:NL:CRVB:2013:986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
12-5050 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand na eerdere intrekking wegens gebrek aan gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had eerder bijstand aangevraagd, maar deze was op 25 februari 2011 ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. De intrekking was het gevolg van een opschorting van de bijstand, waarbij het college concludeerde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een hernieuwde toekenning van bijstand rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant diende op 2 mei 2011 opnieuw een aanvraag in voor bijstand onder de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd op 15 juni 2011 afgewezen. Het college stelde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de afwijzing konden onderbouwen. De appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beoordelingsperiode correct had vastgesteld en dat de appellant niet had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor bijstand.

De Raad concludeerde dat de overgelegde bankafschriften onvoldoende inzicht boden in de financiële situatie van de appellant. Er was geen bewijs dat de appellant in zijn levensonderhoud kon voorzien, en zijn stellingen over financiële steun van familieleden waren niet onderbouwd met concrete gegevens. Bovendien had de appellant geen aanvullende informatie verstrekt die zijn situatie ten tijde van de aanvraag kon verduidelijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5050 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
1 augustus 2012, 12/1100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de opheffing van de Intergemeentelijke Sociale dienst De Rijnstreek (ISDR) treedt in dit geding het college in de plaats van het dagelijks bestuur van de ISDR (dagelijks bestuur). In deze uitspraak wordt onder het college tevens verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellant heeft mr. O. Labordus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 11/6731 WWB. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. van de Nes. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het college de bijstand van appellant na opschorting met ingang van 2 februari 2011 ingetrokken. Bij besluit van 29 juli 2011 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 oktober 2011 het beroep tegen het besluit van 29 juli 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, nummer 11/6731 WWB, heeft de Raad de uitspraak van 13 oktober 2011 bevestigd.
1.2.
Appellant heeft zich op 2 mei 2011 opnieuw gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 2 april 2011 heeft appellant de aanvraag ingediend. Bij besluit van 15 juni 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
2 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 2 mei 2011 tot en met 15 juni 2011. Anders dan appellant meent, heeft de rechtbank de te beoordelen periode daarom juist vastgesteld en gegevens die niet op deze periode zien, buiten beschouwing gelaten.
4.2.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellant is daarin niet geslaagd. Weliswaar heeft appellant ter beoordeling van zijn financiële situatie alle door het college gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften over de periode van januari 2011 tot begin mei 2011, overgelegd, maar het college heeft terecht overwogen dat de bankafschriften onvoldoende inzicht bieden in de financiële situatie van appellant. Uit de bankafschriften blijkt niet dat appellant boodschappen doet voor levensonderhoud. Ook is geen sprake van kasopnames. Zijn stelling dat hij geld leende van zijn familie en dat zijn moeder zijn huur en overige vaste lasten voor hem betaalde, heeft appellant niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Appellant heeft nog aangevoerd dat als gevolg van een aandoening de communicatie met hem moeizaam verloopt. In dit verband heeft appellant in hoger beroep een brief van GGZ Delfland van 14 maart 2013 overgelegd waaruit blijkt dat appellant thans is opgenomen in verband met frontotemporale dementie (ziekte van Pick). Hiermee heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van belang niet in staat was inzicht te bieden in zijn financiële situatie. Overigens heeft appellant ook in hoger beroep geen nadere gegevens aangedragen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop dient het verzoek van appellant tot veroordeling van het college tot vergoeding van schade te worden afgewezen.
5.
. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) Z. Karekezi
ij