In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een pro rata ANW-uitkering aan appellante voor de maand juli 2008 door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had eerder, op 22 februari 2010, geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een ANW-uitkering, omdat haar overleden echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Raad had in een tussenuitspraak op 14 december 2012 geoordeeld dat de Svb onvoldoende onderzoek had gedaan naar de plaats van overlijden van de echtgenoot van appellante en de mogelijke gevolgen daarvan voor het recht op een ANW-uitkering.
Na de tussenuitspraak heeft de Svb op 11 maart 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellante een pro rata ANW-uitkering is toegekend voor de maand juli 2008. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht deze uitkering heeft toegekend op basis van de relevante Europese regelgeving, aangezien appellante in augustus 2008 65 jaar werd en op dat moment geen recht meer had op een ANW-uitkering. De Raad heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 11 maart 2013 ongegrond verklaard, maar heeft de Svb wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 944,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden bij de toekenning van sociale zekerheidsuitkeringen, en bevestigt dat de Svb de juiste procedure heeft gevolgd in het toekennen van de ANW-uitkering voor de maand juli 2008. De Raad heeft ook bepaald dat de Svb het door appellante betaalde griffierecht van € 152,- moet vergoeden.