ECLI:NL:CRVB:2013:968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
12-1871 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajonguitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajonguitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1985, had in het verleden meerdere aanvragen ingediend voor een Wajonguitkering, die telkens waren afgewezen. De laatste aanvraag was ingediend op 2 juni 2010, waarbij appellante aangaf te lijden aan psychische klachten, waaronder ADHD, depressie en paniekaanvallen. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere afwijzingsbesluit terug te komen.

De rechtbank Almelo had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellante correct had vastgesteld op basis van de beschikbare informatie, inclusief de diagnose ADHD. De bezwaararbeidsdeskundige had vervolgens functies geselecteerd die appellante in staat zouden stellen om ten minste het maatmaninkomen te verdienen, ondanks haar beperkingen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies en dat appellante niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid volgens de Wajong.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen en de noodzaak voor appellante om nieuwe feiten aan te voeren om een eerdere afwijzing te herzien. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, K.E. Haan, en werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1871 Wajong
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
22 februari 2012, 10/1255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S.G.C. van Ingen, kantoorgenote van mr. Brouwer-Morren. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren [in] 1985. Met een op 24 april 2008 gedagtekend formulier heeft zij een eerste aanvraag in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van
11 juli 2008 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2. Appellante heeft vervolgens nog twee keer een aanvraag ingediend, welke beide zijn afgewezen bij - achtereenvolgens - besluiten van 3 oktober 2008 en 5 maart 2009 omdat er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding gaven om terug te komen van het afwijzingsbesluit van 11 juli 2008.
1.3. Bij een op 2 juni 2010 gedagtekend formulier heeft appellante voor de vierde keer een Wajong-aanvraag ingediend, waarbij ze heeft aangegeven dat zij last heeft van psychische klachten, depressie en paniekaanvallen sinds haar 17e verjaardag. Er zou sprake zijn van borderlinetrekken, een laaggemiddeld IQ en een dysthyme stoornis. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van zijn eerdere afwijzingsbesluit van
5 maart 2009. Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het Uwv medegedeeld niet terug te komen van de beslissing van 5 maart 2009 omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat dat besluit onjuist zou zijn. Bij beslissing op bezwaar van 15 oktober 2010 is het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2010 ongegrond verklaard onder de overweging dat de ziekte ADHD weliswaar een nieuw feit is maar dat desondanks geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgronden van appellante niet kunnen slagen. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen gronden heeft aangevoerd die specifiek betrekking hebben op het nieuwe feit, de diagnose ADHD, terwijl de psychische klachten van appellante al eerder door het Uwv zijn beoordeeld.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen ten gevolge van ADHD zijn onderschat. Zij acht zich ernstiger beperkt dan aangenomen ten aanzien van het verdelen en vasthouden van de aandacht, het handelingstempo, doelmatig handelen, hanteren van deadlines en conflicthantering. Zij heeft begeleiding nodig op de werkvloer en een prikkelarme werkomgeving. In feite kan zij alleen functioneren in een beschutte werkomgeving. De voorgehouden functies zijn dan ook niet geschikt voor haar omdat die te hoge eisen stellen aan concentratie en er sprake is van lawaai, tempodruk en teveel prikkels. Verder heeft zij erop gewezen dat de datum in geding 2003 moet zijn en niet 2007.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van informatie van de behandelende psychiater J.L. Staal van 14 april 2010 vastgesteld dat appellante lijdt aan ADHD, gecombineerde type, welk ziektebeeld ten tijde van het nemen van het besluit van 11 juli 2008 nog niet bekend was. Omdat het een ontwikkelingsstoornis betreft zal deze ook bij appellante op haar 17e en 18e jaar aan de orde zijn geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft de met ADHD samenhangende beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 oktober 2010. Hierbij is hij uitgegaan van beperkingen die in het algemeen bij ADHD aan de orde kunnen zijn waarbij hij het laaggemiddelde IQ van appellante en de borderline persoonlijkheidstrekken heeft betrokken. Hij acht appellante op haar 17/18e jaar en op
24 april 2007 in staat tot het verrichten van gestructureerd werk in een prikkelarme omgeving, met een eigen deeltaak, liefst met afwisseling. Hulp bij plannen en prioriteiten stellen is noodzakelijk. Van veelvuldige conflicthantering of solistisch werk dient geen sprake te zijn.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde FML een aantal functies geselecteerd. Aangezien de oorspronkelijke Wajong-aanvraag was ingediend op 24 april 2008 is bij de selectie van de functies gekeken naar 24 april 2007 als de eventuele ingangsdatum van de uitkering. Ondanks de vastgestelde beperkingen werd appellante op 24 april 2007 in staat geacht om met de voorgehouden functies tenminste het wettelijk mimimumloon van een 18-jarige (maatmanloon) te verdienen.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de door de primaire verzekeringsarts bij zijn onderzoek in juni 2008 vastgestelde bevindingen overgenomen en hieraan toegevoegd beperkingen die voortvloeien uit de ziekte ADHD, aangezien destijds niet bekend was dat appellante hieraan leed. De verzekeringsarts heeft appellante destijds op 13 juni 2008 op het spreekuur gezien en beschikte over gegevens van haar behandelende psycholoog (Max Ernst) en de huisarts. Hij heeft de medische situatie van appellante op haar 17e en 18e jaar beoordeeld evenals de situatie op 24 april 2007. Hij kwam tot de conclusie dat er vooral sociale problematiek bij appellante speelt. Wel is ook sprake van dysthymie, borderline persoonlijkheidskenmerken, chronische aspecifieke rugpijn en een laaggemiddelde intelligentie, maar voorzover er al sprake was van een psychische ziekte vloeiden hieruit geen arbeidsbeperkingen voort. Appellante is in elk geval niet gedurende 52 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt geweest, gezien de afgeronde opleidingen en dienstverbanden.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad is de bezwaarverzekeringsarts terecht uitgegaan van beperkingen die in het algemeen bij ADHD aan de orde kunnen zijn terwijl hij daarbij rekening heeft gehouden met de door de verzekeringsarts in 2008 vastgestelde borderlinepersoonlijkheidskenmerken en laaggemiddelde intelligentie, aangezien deze invloed kunnen hebben op de beperkingen die ADHD met zich mee kan brengen. Nu er onvoldoende informatie is ten aanzien van de beperkingen, die appellante op 17/18-jarige leeftijd en op
24 april 2007 ondervond van ADHD, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapportage van 26 februari 2013 een toelichting gegeven op de in de FML van 5 oktober 2010 opgenomen beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij deze rapportage afdoende gemotiveerd waarom hij tot deze beperkingen is gekomen en waarom er geen grond is voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van concentreren en verdelen van de aandacht, hoog handelingstempo, doelmatig handelen en deadlines/produktiepieken. De bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht dat de bezwaararbeidsdeskundige de noodzaak van een prikkelarme omgeving heeft meegenomen bij de functieduiding en dat weliswaar hulp bij plannen en prioriteiten stellen nodig is, maar dat een indicatie voor intensieve begeleiding niet werd gezien. Appellante heeft niet aannemelijk kunnen maken dat dit standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist is.
4.5.
Terecht is de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 8 oktober 2010 uitgegaan van 24 april 2007 als mogelijke ingangsdatum van de uitkering, gelet op het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de Wajong zoals dat luidde ten tijde van de datum in geding. Conform vaste rechtspraak van de Raad is de bezwaararbeidsdeskundige vervolgens in eerste instantie uitgegaan van deze datum als beoordelingsdatum. Mede gelet op de nadere rapportage van de arbeidsdeskundige in hoger beroep, gedateerd 11 maart 2013, is er geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, uitgaande van de daaraan verbonden belasting en gelet op FML van 5 oktober 2010. Nu minimaal drie passende functies zijn geselecteerd waarmee tenminste het maatmaninkomen kan worden verdiend, is terecht vastgesteld dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong en is terecht geweigerd om appellante een Wajonguitkering toe te kennen met ingang van 24 april 2007.
5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch voor een veroordeling tot vergoeding van door appellante geleden schade op grond van artikel 8:73 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E.J. Govaers en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

TM