ECLI:NL:CRVB:2013:957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
11-4116 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en ontslag van ambtenaar wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling en het ontslag van een ambtenaar die sinds 1993 werkzaam was bij de gemeente Lelystad. Appellante had sinds mei 2008 de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling]. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de negatieve beoordeling van appellante, die een totaalscore van 'slecht' kreeg over de periode van 16 maart 2008 tot 16 maart 2010, niet op onvoldoende gronden berust. De Raad stelt vast dat appellante onvoldoende functioneerde op verschillende gebieden, waaronder kennis, zelfstandigheid en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. Ondanks de geboden verbeterkansen, zoals cursussen en coaching, heeft appellante haar functioneren niet weten te verbeteren.

De Raad bevestigt dat de verschillende leidinggevenden van appellante voldoende inspanningen hebben verricht om haar te corrigeren en te begeleiden. De beoordeling is opgemaakt door de teamleider en het afdelingshoofd, en de Raad oordeelt dat er geen strijd is met de Regeling Personeelsbeoordelingen van de gemeente Lelystad. De Raad concludeert dat het ontslag van appellante op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie terecht is, aangezien de tekortkomingen in haar functioneren al vanaf 2005 waren geconstateerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat er geen grond is voor vergoeding van proceskosten, en bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

11/4116 AW, 11/7559 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
10 juni 2011, 10/1707 (aangevallen uitspraak 1) en van 16 november 2011, 11/604 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R. [V.] hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door R. [V.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.C.C. Balke, advocaat, J. Kemmink en [naam afdelingshoofd].

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 1993 werkzaam bij de gemeente Lelystad. Sinds mei 2008 heeft zij de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] vervuld. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het college een beoordeling van het functioneren van appellante vastgesteld over de periode van 16 maart 2008 tot 16 maart 2010 met als totaalscore: slecht. Deze score hield verband met negatieve waarderingen met betrekking tot de gezichtspunten kennis, zelfstandigheid, mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, uitvoering van het werk en contacten. Bij besluit van 28 juli 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen deze beoordeling ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft het college aan appellante met ingang van
1 september 2011 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 februari 2011 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat het functioneren van appellante langdurig onvoldoende is geweest.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht oordeelt de Raad als volgt.
De beoordeling
2.1.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 27 augustus 2009, LNJ BJ7050 en TAR 2010,12) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
2.1.1.
Appellante wordt niet gevolgd in de formele gronden die zijn ingebracht tegen de beoordeling. Er is geen sprake van strijd met de Regeling Personeelsbeoordelingen van de gemeente Lelystad. Er is voldaan aan het in artikel 3 van die regeling gestelde vereiste dat aan een beoordeling in ieder geval één functioneringsgesprek vooraf gaat. Op 31 maart 2008 is een functioneringsgesprek met appellante gevoerd. Dat dit gesprek werd gevoerd door de direct leidinggevende en een teamleider, tevens plaatsvervangend afdelingshoofd, doet aan de aard en strekking van dit gesprek niet af. Dit gesprek was ook duidelijk als functioneringsgesprek aangekondigd. De bestreden beoordeling is opgemaakt door [naam teamleider] (teamleider) als eerste beoordelaar en [naam afdelingshoofd] (afdelingshoofd) als tweede beoordelaar. Dat [naam teamleider] zijn functie als teamleider vanaf 1 januari 2010 tot 1 april 2010 uitoefende samen met zijn opvolgster maakt niet dat hij onbevoegd was om deze beoordeling op te maken.
[naam teamleider] was bovendien gedurende de gehele beoordelingsperiode de leidinggevende van appellante en had een beter zicht op haar wijze van functioneren dan de pas aangetreden opvolgster. Dat de werkrelatie met [naam teamleider] zodanig was verstoord dat hij appellante niet meer op een objectieve wijze heeft kunnen beoordelen is niet gebleken. Iets anders is dat de - gerechtvaardigde - kritiek van [naam teamleider] op het functioneren van appellante, welke kritiek appellante niet voldoende ter harte nam, de werksfeer niet heeft verbeterd.
2.1.2.
Wat betreft het gezichtspunt kennis is bij de beoordeling vastgesteld dat appellante kennis en ervaring heeft op het gebied van eenvoudige juridische werkzaamheden, maar er geen blijk van heeft gegeven te beschikken over kennis en ervaring om meer omvattende dossiers te behandelen. Het ontbreekt haar aan beleidsmatig inzicht en bestuurssensitiviteit. De Raad acht dit oordeel op grond van de zich onder gedingstukken bevindende concrete voorbeelden voldoende onderbouwd. Met name de wijze waarop appellante in de drie in de beoordeling genoemde, complexere dossiers heeft gefunctioneerd laat het tekortschieten duidelijk zien.
2.1.3.
Dat appellante ook op het punt zelfstandigheid onvoldoende functioneerde is eveneens voldoende met concrete gedragingen onderbouwd. Het ontbrak haar aan bestuurlijk inzicht en begrip voor menselijke verhoudingen, ze werkte solistisch en was niet vatbaar voor gerechtvaardigde kritiek. Verder ging ze niet flexibel om met de werkplanning en had ze er moeite mee om rekening te houden met soms spoedeisende belangen van burgers. Onder de gedingstukken bevinden zich diverse voorbeelden die een en ander duidelijk onderschrijven.
2.1.4.
Ook van het onvoldoende mondeling communiceren en het onvoldoende functioneren bij de contacten met collega’s en met burgers een aantal overtuigende voorbeelden genoemd, die niet door appellante zijn weersproken. Appellante heeft zich regelmatig onheus gedragen tegenover collega’s, hetgeen ook tot klachten bij de leidinggevende heeft geleid. Appellante wijzigde haar werktijden zonder overleg met haar leidinggevende, in welk gedrag zij volhardde ook nadat ze hierover op 12 februari 2010 een schriftelijke waarschuwing van het hoofd van de afdeling [naam afdeling] had ontvangen. In haar contacten met burgers ontbrak soepelheid en klantgerichtheid. Dit heeft meermalen tot vervelende situaties geleid.
2.1.5.
Dat het werktempo van appellante te laag was loopt als een rode draad door de overvloedige hoeveelheid gedingstukken. Appellante is hierop regelmatig aangesproken.
2.1.6.
Het totaalbeeld rechtvaardigt de totaalscore “slecht”. Gezien het opleidingsniveau, de langdurige werkervaring en de aard van de door appellante beklede functie, zijn er geen onredelijke eisen aan haar gesteld en was haar functioneren ver beneden de maat. Dit betekent dat de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust, zoals van de zijde van appellant is aangevoerd. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 treft dus geen doel en die uitspraak moet worden bevestigd.
Het ontslag
3.1.
Bij bestreden besluit 2 is gehandhaafd het ontslag van appellante op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie van [naam functie] als bedoeld in artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO.
3.2.
De ongeschiktheid/onbekwaamheid is voldoende onderbouwd. Dit berust niet alleen op het hiervoor weergegeven oordeel met betrekking tot de beoordeling over de periode van
16 maart 2008 tot 16 maart 2010. Al vanaf 2005 zijn bij een beoordeling en in functioneringsgesprekken in toenemende mate tekortkomingen in de wijze van functioneren van appellante geconstateerd. Met name het te lage werktempo en het gebrek aan zelfstandigheid en flexibiliteit zijn dan al centrale thema’s. Ook de emotionele uitingen van appellante in de richting van collega’s en haar wijze van communiceren met burgers waren al aandachtspunten in de beoordeling over de periode van 1 januari 2003 tot 1 juni 2005. Appellante is op deze punten blijkens de gedingstukken regelmatig aangesproken, maar is niet in staat gebleken haar functioneren te verbeteren. Zij bleef van mening dat zij onvoldoende werkzaamheden op haar niveau kreeg aangeboden en dat werkachterstanden niet haar werkzaamheden betroffen. Ook het aanbieden van complexere dossiers, waarom appellante had verzocht, leidde niet tot verbetering.
3.3.
De verschillende leidinggevenden van appellante hebben voldoende inspanningen verricht om haar te corrigeren en te begeleiden, onder andere via voortgangsgesprekken. Ook zijn appellante cursussen aangeboden (appellante volgde onder andere een communicatietraining) en een coachingstraject. Dat coachingstraject, dat voornamelijk zou zijn gericht op verbetering van de bestuurlijke sensitiviteit en van het zelfvertrouwen van appellante, heeft appellante voortijdig afgebroken omdat zij dit niet langer noodzakelijk achtte. De aan appellante geboden verbeterkansen hebben niet geleid tot functioneren op een voldoende niveau.
3.4.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank het beroep tegen het ontslagbesluit terecht ongegrond verklaard. Al hetgeen van de zijde van appellante overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook de aangevallen uitspraak 2 komt dus voor bevestiging in aanmerking.
4.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S. Aaliouli
ew