ECLI:NL:CRVB:2013:903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11-7077 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening op basis van vermogensgrens en kentekenbewijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, A. te B., ontving sinds 11 december 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2010 meldde hij de aankoop van een auto voor € 4.500, maar het bleek dat deze auto niet meer op zijn naam stond en dat hij een andere auto, een Mercedes, op zijn naam had staan met een geschatte waarde van € 12.000. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft daarop de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat de waarde van de Mercedes de vermogensgrens overschreed.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij feitelijk niet over de Mercedes beschikte, omdat deze auto op verzoek van een kennis, C., was aangeschaft. C. zou de auto naar Afrika willen verschepen en had appellant hiervoor het benodigde geld verstrekt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het kentekenbewijs op naam van appellant de veronderstelling rechtvaardigt dat hij over de auto beschikte. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij niet over de Mercedes kon beschikken, aangezien de bewijsstukken die hij heeft overgelegd onvoldoende waren om zijn stelling te onderbouwen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 9 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7077 WWB, 11/7271 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
26 oktober 2011, 11/5847 en 11/6659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kellouh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kellouh en M. van der Kleij als tolk. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 11 december 2002 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 8 september 2010 heeft appellant bij de afdeling Werkplein Den Haag Centrum van de gemeente ’s-Gravenhage gemeld dat hij voor een bedrag van € 4.500,-- een auto had gekocht met het kenteken [nummer 1]. Bij het verwerken van deze gegevens is gebleken dat dat kenteken op 20 december 2010 niet meer op naam van appellant stond en dat appellant sinds 11 december 2010 een andere auto op zijn naam had staan, een Mercedes met het kenteken [nummer 2]. Op basis van onderzoek via Marktplaats.nl en Zomoto.nl is de waarde van die auto toen geschat op € 12.000,--.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 1 maart 2011 opgeschort en appellant in de gelegenheid gesteld met betrekking tot de aankoop en de financiering van de Mercedes gegevens te overleggen. Hierop heeft appellant een verklaring overgelegd van [C.], een kennis van hem.
1.4.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 1 maart 2011 ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 6 juni 2011 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 11 juli 2011 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2011 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de waarde van de Mercedes de voor appellant geldende vermogensgrens overschrijdt, zodat appellant geen recht heeft op bijstand. Dientengevolge heeft het college de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB met ingang van 1 maart 2011 ingetrokken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij feitelijk de beschikking heeft gehad over de Mercedes. Die auto heeft appellant gekocht voor en op verzoek van [C.], die zich destijds in Engeland bevond. [C.] heeft hem hiervoor het benodigde geld verstrekt. Het was de bedoeling dat [C.] in mei 2011 naar Nederland zou komen om de auto van daaruit naar Afrika te verschepen. In de tussentijd stond die auto in een garage in ’s-Gravenhage, aldus appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het college de Mercedes terecht heeft aangemerkt als een bestanddeel van het vermogen van appellant gedurende de hier te beoordelen periode van 1 maart 2011 tot en met 18 maart 2011.
4.2.
Het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.3.
Appellant is daarin niet geslaagd. De schriftelijke verklaring van [C.] en de aankoopnota van de Mercedes van 11 december 2010, aangevuld met de eigen verklaring van appellant, zijn daarvoor onvoldoende. De in het Engels gestelde, ongedateerde verklaring van [C.] is summier en zegt niets over de feitelijke beschikbaarheid van de Mercedes gedurende zijn verblijf in Engeland tot mei 2011. Daaruit blijkt ook niet dat [C.] die auto heeft gefinancierd. Volgens een kopie van de aankoopnota is de auto gekocht bij een autobedrijf in Staphorst. Die nota is gericht aan [C.], op zijn adres in Londen. Ook hieruit kan niet worden opgemaakt wie de Mercedes heeft gefinancierd. Appellant heeft ook overigens geen verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat niet hij, maar [C.] dat heeft gedaan. Met de enkele stelling dat de auto na de aankoop in een garage in
’s-Gravenhage heeft gestaan, in afwachting van de komst van [C.] naar Nederland, terwijl appellant niet in het bezit was van een sleutel van die auto, heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk niet over de Mercedes heeft kunnen beschikken.
4.4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) Z. Karekezi
ew