ECLI:NL:CRVB:2013:897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11-4983 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en opschorting van bijstandsuitkering wegens niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Appellante, A. te B., ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam verzocht om bepaalde gegevens te verstrekken. Deze gegevens waren noodzakelijk voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Appellante heeft echter niet tijdig de gevraagde informatie aangeleverd, wat leidde tot de opschorting van haar bijstandsuitkering per 2 februari 2011 en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand op 28 februari 2011.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. Hoewel appellante aanvoert dat zij niet op de hoogte was van de verzoeken van de DWI, heeft de Raad geoordeeld dat het haar eigen verantwoordelijkheid was om kennis te nemen van haar post. De voorzieningenrechter had eerder al geoordeeld dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing bevestigd. De Raad heeft ook overwogen dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet voldoende steun biedt voor haar stelling dat zij niet in staat was om haar post op te halen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4983 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2011, 11/2731 en 11/2638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Voor appellante is verschenen mr. dr. G.P. Dayala, kantoorgenoot van mr. Mohamed Hoesein. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 17 januari 2011 heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente [gemeente 1] appellante verzocht vóór 2 februari 2011 een aantal in een bijlage bij deze brief nader genoemde gegevens te verstrekken. Daarbij heeft de DWI appellante gewaarschuwd dat als zij dit niet of niet op tijd doet, de uitbetaling van haar uitkering kan worden opgeschort.
1.3.
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante opgeschort met ingang van 2 februari 2011 op de grond dat appellante niet alle informatie heeft verstrekt waarom zij bij brief van
17 januari 2011 is gevraagd (opschortingbesluit). Het college heeft appellante daarbij in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en verzocht de eerder gevraagde gegevens uiterlijk 17 februari 2011 te verstrekken. Daarbij heeft het college appellante gewaarschuwd dat als zij onvoldoende gevolg geeft aan deze brief, haar uitkering wordt beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 2 februari 2011 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellante niet (voldoende) de gevraagde informatie heeft gegeven en ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze informatie alsnog te geven waardoor het college het recht op bijstand niet kan vaststellen (intrekkingbesluit).
1.5.
Bij besluit van 15 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het intrekkingbesluit ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 2 februari 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college aan appellante gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van de bijstand. Verder staat vast dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellante heeft evenmin betwist dat zij binnen de gestelde hersteltermijn over die gegevens had kunnen beschikken.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het feit dat zij nog de gelegenheid had om de gevraagde gegevens uiterlijk 17 februari 2011 te verstrekken, omdat zij de brief van 17 februari 2011 en het opschortingbesluit niet heeft ontvangen. Om die reden heeft zij ook geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingbesluit. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte aangenomen dat dit aan haar te wijten is. Appellante heeft ernstige psychische en fysieke klachten, is dakloos en kan niet reizen omdat zij her en der bij kennissen vertoeft. Door te overwegen dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om tijdig kennis te nemen van haar eigen post, is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat appellante financieel wordt begeleid door FIBU (Financiële Dienstverlening en Budgetbeheer). Juist omdat in het verleden is gebleken dat appellante niet in staat is om haar financiële zaken te beheren, heeft zij FIBU daartoe gevolmachtigd. FIBU beschikt over alle financiële gegevens van appellante. Nu appellante als dakloze tot één van de bijzondere en kwetsbare doelgroepen behoort waarvoor de gemeente [gemeente 1] FIBU heeft opgericht, had de DWI de informatie rechtsreeks bij FIBU kunnen opvragen. Nadat appellante via FIBU op de hoogte was gesteld van de intrekking van haar uitkering, heeft zij bij haar bezwaarschrift van 17 maart 2011 de door de DWI gevraagde informatie verstrekt.
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd vormt geen grond om te oordelen dat haar niet kan worden verweten dat zij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Uit de gedingstukken komt naar voren dat het college appellante op 9 juni 2010 een postadres heeft verstrekt. Daarbij heeft het college appellante de verplichting opgelegd om minstens eenmaal per twee weken haar post op te halen bij de postkamer aan het [A. te B.]te [gemeente 1]. Daarnaast heeft het college appellante te kennen gegeven dat, als zij zelf niet in staat is of zij zelf de post niet mag ophalen, zij daarvoor een derde mag machtigen. Indien zij niet in staat is om post op te halen, dient zij daarvoor bewijsstukken over te leggen. In de rapportage van 2 februari 2011, die aan het opschortingbesluit ten grondslag ligt, staat vermeld dat appellante na 5 januari 2011 niet meer bij de postkamer aan het [A. te B.]is geweest om haar post op te halen. Appellante heeft dit niet bestreden, en evenmin dat zij ook nadien haar post niet heeft opgehaald. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellante is om tijdig kennis te nemen van haar post en dat niet is gebleken van zodanige omstandigheden dat appellante niet in staat was om op regelmatige basis haar post op te halen. De door appellante in beroep overgelegde medische informatie van S.F. Gaffar, huisarts, en G. Nabarro, psychiater, biedt daarvoor geen steun. Daaruit blijkt weliswaar dat appellante lijdt aan depressieve klachten die haar lichamelijke gesteldheid aantasten, maar ook dat appellante regelmatig op consult komt bij haar huisarts en volgens de psychiater in staat is om zelfstandig te wonen. De redenering van appellante dat de DWI de benodigde informatie rechtstreeks bij FIBU had kunnen opvragen, gaat niet op reeds omdat de gevraagde gegevens niet alleen zien op financiële gegevens.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 16 januari 2007, LJN AZ7575) komt in het geval van intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellante aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die appellante redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Gelet hierop dient het verzoek van appellante tot veroordeling van vergoeding van schade te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) Z. Karekezi
sg