ECLI:NL:CRVB:2013:878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
11-6076 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na psychische en fysieke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die wegens psychische en fysieke klachten niet in staat werd geacht om te werken. Appellant, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, was op 24 november 2008 uitgevallen door psychische klachten en had daarnaast fysieke klachten aan zijn linkerbeen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 november 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Arnhem in een eerdere uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant handhaafde zijn stelling dat de vastgestelde belastbaarheid niet overeenkwam met zijn gezondheidsproblemen, zowel op fysiek als psychisch gebied. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren om de conclusies van deze artsen te betwijfelen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsartsen.

De Raad benadrukte dat, hoewel appellant meende dat zijn gezondheidssituatie na de datum in geding was verslechterd, hij zich hiervoor tot het Uwv kon wenden voor een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

11/6076 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
8 september 2011, 11/708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 juni 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellant is gereageerd.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door G. [J.] te [plaatsnaam]. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 24 november 2008 wegens psychische klachten uitgevallen als internationaal vrachtwagenchauffeur. Daarnaast heeft appellant klachten van fysieke aard, met name linker beenklachten, samenhangend met vroeger doorgemaakte fracturen.
1.2. Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 november 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), daar hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 28 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van verzekeringsarts J.T.M. Schneijdenberg van 8 september 2010 en van bezwaarverzekeringsarts R.R. van den Enden van 20 januari 2011, geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per
22 november 2010.
2.3. Beide verzekeringsartsen hebben appellant medisch onderzocht. Daarnaast beschikten zij over informatie van de behandelend sector, waaronder de uitslag van een MRI-onderzoek naar appellants hoofdpijnklachten en informatie van appellants huisarts, waarbij zich ook informatie bevond van de behandelend orthopedisch chirurg over het linkerbeen van appellant.
2.4. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die bij de schatting zijn gebruikt voor appellant passend zijn te achten. De opmerking van appellant inzake het theoretisch gehalte van het arbeidskundig onderzoek, kan volgens de rechtbank niet afdoen aan de juistheid van de conclusies van dat onderzoek, omdat het inderdaad gaat om een theoretische schatting en dus niet om een schatting aan de hand van feitelijk bestaande arbeidsmogelijkheden.
3.1. In hoger beroep heeft appellant de door hem in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd.
In het bijzonder handhaaft hij zijn stelling dat de voor hem vastgestelde belastbaarheid op fysiek gebied geen recht doet aan de problemen die hij ondervindt aan zijn linkerbeen, linkerenkel en linkerknie.
3.2. Zijn psychische problemen hangen, aldus appellant, samen met zijn lichamelijke problemen. Appellant meent dat van hem, gelet op het geheel van zijn gezondheidsproblemen, niet kan worden verwacht aan de slag te gaan in de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De overwegingen en het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen met betrekking tot het medische oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv, worden onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door die artsen als niet volledig of anderszins als niet voldoende zorgvuldig aan te merken. Naast de resultaten van eigen medisch onderzoek, beschikten de verzekeringsartsen over informatie van de behandelend artsen, in het bijzonder ook informatie van de orthopedisch chirurg Van Loon naar aanleiding van diens poliklinisch onderzoek van appellant op 3 november 2010.
4.3. In zijn rapport van 20 januari 2011 vermeldt bezwaarverzekeringsarts Van den Enden onder meer expliciet de conclusies waartoe Van Loon is gekomen met betrekking tot de problemen waarmee appellant kampt aan zijn linkerknie en linkerenkel. Van den Enden ziet hierin evenwel geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van verzekeringsarts Schneijdenberg.
4.4. Er is, ook in hoger beroep, niet kunnen blijken van aanknopingspunten in
objectief-medische zin, om de zienswijze van genoemde bezwaarverzekeringsarts niet juist te achten. Dergelijke aanknopingspunten zijn er ook niet wat betreft appellants klachten op psychisch gebied. Daarbij geldt in het bijzonder dat er geen gegevens zijn die wijzen op een bij appellant bestaande wezenlijke geheugenproblematiek ten tijde in dit geding van belang.
4.5. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, wordt nog overwogen dat, voor zover appellant van mening is dat zijn gezondheidssituatie na de datum in geding is verslechterd en zijn functionele mogelijkheden (verder) zijn afgenomen, hij zich ter zake tot het Uwv kan wenden met het verzoek te beoordelen of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die aanleiding vormt alsnog over te gaan tot toekenning van een uitkering op grond van de
Wet WIA.
4.6. Ten slotte wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, met betrekking tot welke grondslag appellant overigens in hoger beroep geen afzonderlijke bezwaren naar voren heeft gebracht.
4.7. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker

CVG