ECLI:NL:CRVB:2013:873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12-5785 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2013 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring. De zaak betreft een hoger beroep dat appellant had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2012. De Raad had eerder, op 5 maart 2013, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar is niet verschenen op de zitting van 27 mei 2013.

De Raad overweegt dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 5 december 2012 is betaald. Appellant heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat de Raad hem had moeten informeren over de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het griffierecht. Hij betoogde ook dat het griffierecht voor iemand met een bijstandsuitkering te hoog is, wat de toegang tot de rechter zou beperken. De Raad oordeelt echter dat appellant niet tijdig een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan en dat hij niet binnen de gestelde termijn om uitstel van betaling heeft verzocht.

De Raad concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De Raad is van mening dat de niet-ontvankelijkverklaring niet disproportioneel is en dat er geen rechtsregel is die de bestuursrechter verplicht om ambtshalve een betrokkene in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Het verzet wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5785 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2012, 12/219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 5 maart 2013 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 5 maart 2013 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 mei 2013, waar partijen
- zonder voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 5 maart 2013 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 5 december 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat het op de weg van de Raad had gelegen hem in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in te dienen. Verder heeft appellant betoogd dat het bedrag van het griffierecht voor iemand met een bijstandsuitkering te hoog is, zodat het recht op toegang tot de rechter onaanvaardbaar wordt beperkt. Niet-ontvankelijkverklaring acht appellant ook disproportioneel.
De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Appellant heeft pas in verzet, en dus niet binnen de in de brief van 5 december 2012 voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn, aangegeven dat hij bijzondere bijstand wilde aanvragen. Indien een indiener van een (hoger)beroepschrift binnen de gestelde termijn een beroep op betalingsonmacht doet, stelt de Raad hem volgens zijn vaste rechtspraak in de gelegenheid een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in te dienen. Van een tijdig beroep op betalingsonmacht is in dit geval echter geen sprake geweest. Evenmin heeft appellant binnen de gestelde termijn om uitstel van betaling verzocht of zich anderszins tot de Raad gewend. Er is geen rechtsregel die de bestuursrechter verplicht een betrokkene ambtshalve in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in te dienen. Wat appellant voor het overige heeft betoogd treft reeds geen doel omdat hij zich niet binnen de gestelde termijn tot de Raad heeft gewend.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
eh