ECLI:NL:CRVB:2013:871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12-5784 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2013 uitspraak gedaan over het verzet van een appellant tegen een eerdere niet-ontvankelijkverklaring. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, maar op de zitting van 27 mei 2013 zijn beide partijen niet verschenen.

De Raad overwoog dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was bijgeschreven op de rekening van de Raad, en dat de appellant niet tijdig had aangegeven dat hij bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht wilde aanvragen. De Raad stelde vast dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest, aangezien hij pas in verzet aangaf dat hij bijzondere bijstand wilde aanvragen, en dit niet binnen de gestelde termijn deed.

De Raad concludeerde dat er geen rechtsregel bestaat die de bestuursrechter verplicht om een betrokkene ambtshalve in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. De argumenten van de appellant werden verworpen, en het verzet werd ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.

Uitspraak

12/5784 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2012, 12/212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 5 maart 2013 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 5 maart 2013 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 mei 2013, waar partijen - zonder voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 5 maart 2013 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 5 december 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat het op de weg van de Raad had gelegen hem in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in te dienen. Verder heeft appellant betoogd dat het bedrag van het griffierecht voor iemand met een bijstandsuitkering te hoog is, zodat het recht op toegang tot de rechter onaanvaardbaar wordt beperkt. Niet-ontvankelijkverklaring acht appellant ook disproportioneel.
De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Appellant heeft pas in verzet, en dus niet binnen de in de brief van 5 december 2012 voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn, aangegeven dat hij bijzondere bijstand wilde aanvragen. Indien een indiener van een (hoger)beroepschrift binnen de gestelde termijn een beroep op betalingsonmacht doet, stelt de Raad hem volgens zijn vaste rechtspraak in de gelegenheid een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in te dienen. Van een tijdig beroep op betalingsonmacht is in dit geval echter geen sprake geweest. Evenmin heeft appellant binnen de gestelde termijn om uitstel van betaling verzocht of zich anderszins tot de Raad gewend. Er is geen rechtsregel die de bestuursrechter verplicht een betrokkene ambtshalve in de gelegenheid te stellen een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in te dienen. Wat appellant voor het overige heeft betoogd treft reeds geen doel omdat hij zich niet binnen de gestelde termijn tot de Raad heeft gewend.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
eh