ECLI:NL:CRVB:2013:861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
12-3977 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van Wubo en Wuv door gebrek aan financiële gegevens

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1937, een samenloopaanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering en voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad oordeelde dat de weigering van verweerder om een uitkering toe te kennen op grond van de Wubo terecht was, omdat appellant geen deugdelijke financiële of fiscale gegevens van zijn bedrijf kon overleggen. Hoewel de werkbeëindiging van appellant als directeur aannemelijk was, kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een inkomensknik, wat een vereiste is voor de toekenning van een periodieke uitkering.

Appellant had eerder een toeslag en vergoedingen ontvangen, maar deze werden ingetrokken na bezwaar. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde verklaringen van voormalige medewerkers niet voldoende waren om de financiële situatie van zijn bedrijf te onderbouwen. In het kader van de Wuv werd appellant wel een periodieke uitkering toegekend, maar de grondslag voor deze uitkering werd vastgesteld op het wettelijk minimum, wederom vanwege het ontbreken van deugdelijke financiële gegevens.

De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten van verweerder in rechte standhielden en verklaarde de beroepen van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en G.F. Walgemoed, in aanwezigheid van griffier J.T.P. Pot.

Uitspraak

12/3977 WUBO, 12/3978 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 4 juli 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 26 juni 2012, kenmerk BZ01357516 en BZ01454818. Deze besluiten betreffen de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) (bestreden besluit 1), respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) (bestreden besluit 2).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013. Appellant is daarbij verschenen, vergezeld door zijn dochter [naam dochter]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1937, heeft op 18 januari 2011 een zogenoemde samenloopaanvraag ingediend om toekenning van een uitkering en voorzieningen op grond van de Wubo of de Wuv.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2011 is appellant op grond van blijvende psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem is toegekend een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De aanvraag voor een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat appellants werkbeëindiging als directeur van een eigen bedrijf geen verband hield met zijn oorlogsinvaliditeit. Bij besluit van 23 augustus 2011 is dit besluit aangepast voor wat betreft de omvang van de vergoeding van de kosten voor huishoudelijke hulp.
1.3.
Bij een tweede besluit van 4 juli 2011 is appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Omtrent de psychische klachten van appellant is overwogen dat deze in verband staan met de vervolging, maar niet hebben geleid tot verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten. Aan appellant zijn geen aanspraken toegekend op grond van de Wuv omdat zijn aanspraken op grond van de Wubo gunstiger zijn.
1.4.
Na gemaakt bezwaar heeft verweerder in het kader van de Wubo bij bestreden besluit 1 besloten de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, de vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp en de tegemoetkoming in de kosten voor deelname aan het maatschappelijk verkeer in te trekken, en geen periodieke uitkering toe te kennen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat causale werkbeëindiging wel aannemelijk is, maar dat er voor een periodieke uitkering sprake dient te zijn van een inkomensknik. Nu financiële of fiscale gegevens ontbreken over de door appellant uitgeoefende functie, alsmede over aard en omvang van het bedrijf, kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een inkomensknik vanwege oorlogsinvaliditeit.
1.5.
In het kader van de Wuv heeft verweerder na gemaakt bezwaar bij bestreden besluit 2 besloten een periodieke uitkering toe te kennen, met een vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de grondslag voor de periodieke uitkering van appellant niet op een hoger niveau dan het minimum kon worden vastgesteld omdat er geen financiële of fiscale gegevens over de door appellant uitgeoefende functie dan wel over de aard en omvang van het bedrijf konden worden overgelegd.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
Bestreden besluit 1
2.1.
Voor de toepassing van artikel 7 van de Wubo is vereist dat er een vermindering van inkomsten aanwijsbaar is die haar oorzaak vindt in de invaliditeit. Verweerder erkent inmiddels dat de werkbeëindiging van appellant als directeur van [naam bedrijf] in 1998 in verband staat met de psychische klachten van appellant, maar om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering dient er sprake te zijn van een zogenoemde inkomensknik. Een dergelijke knik kon niet worden vastgesteld.
2.1.1.
Appellant is van mening dat verweerder in redelijkheid een peilinkomen had kunnen bepalen op basis van door externe instanties uit te brengen advies. Bovendien heeft hij verklaringen van vroegere medewerkers van Gist Brocades NV en KPN overgelegd over door hem in de jaren voor zijn werkbeëindiging aan deze firma’s geleverde diensten.
2.1.2.
Verweerder heeft de weigering een uitkering toe te kennen gebaseerd op de overweging dat appellant geen financiële of fiscale gegevens van het bedrijf waarvan hij directeur was heeft kunnen overleggen. Evenmin heeft hij objectieve gegevens kunnen overleggen over de aard van de opdrachten van het bedrijf en de omvang van het bedrijf. Bij gebreke van zodanige gegevens is er ook onvoldoende basis om - zinvol - advies in te winnen bij een externe instantie.
2.1.3.
De Raad acht het bestreden besluit hiermee voldoende gemotiveerd. De Raad is met verweerder van oordeel dat de in beroep overgelegde verklaringen niet op een lijn kunnen worden gesteld met bedrijfs- of financiële gegevens. De overgelegde verklaringen geven geen inzicht in de daadwerkelijk door appellant met zijn activiteiten verworven inkomsten en bieden ook onvoldoende aanknopingspunt voor een nader onderzoek.
2.1.4.
Bestreden besluit 1 houdt derhalve in rechte stand.
Bestreden besluit 2
2.2.
Bij het bestreden besluit op grond van de Wuv is aan appellant onder meer een periodieke uitkering toegekend. De grondslag van de toegekende uitkering heeft verweerder evenwel gehandhaafd op het ingevolge artikel 8 van de Wuv geldende minimum omdat appellant geen financiële of fiscale gegevens over zijn functie als directeur van [naam bedrijf], of objectieve gegevens over de aard van de opdrachten van het bedrijf en de omvang van het bedrijf heeft kunnen overleggen.
2.2.1.
Appellant heeft in zijn beroep tegen dit besluit dezelfde argumenten naar voren gebracht die hij tegen het bestreden besluit 1 heeft aangevoerd.
2.2.2.
De Raad overweegt dat er geen jaarstukken beschikbaar zijn van het bedrijf waarvan appellant directeur is geweest, dat fiscale gegevens ontbreken en dat er ook geen andere objectieve gegevens voorhanden zijn. De in beroep overgelegde verklaringen kunnen niet op een lijn worden gesteld met bedrijfs- of financiële gegevens. De verklaringen bieden ook onvoldoende aanknopingspunt voor nader onderzoek. Tegen deze achtergrond kan de Raad het besluit om de voor de berekening van appellants periodieke uitkering geldende grondslag op het wettelijk minimum te bepalen niet voor onjuist houden.
2.2.3.
Ook bestreden besluit 2 houdt in rechte stand.
3.
De beroepen van appellant moeten derhalve ongegrond worden verklaard.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot

RB