In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Betrokkene, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Raad had eerder, op 14 december 2012, het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat de redelijke termijn waarborgt in rechtsprocedures.
Tijdens de procedure erkende de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door drs. B.E.J. Klein Schiphorst, dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden. De Raad oordeelde dat betrokkene recht had op een schadevergoeding van € 1.500,-, aangezien de overschrijding meer dan een jaar en twee maanden bedroeg. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) erkende ook zijn verantwoordelijkheid voor een termijnoverschrijding van ruim drie maanden en stemde in met een schadevergoeding van € 500,- aan betrokkene.
Betrokkene gaf aan akkoord te gaan met de aangeboden schadevergoedingen. De Raad besloot vervolgens de Staat en het Uwv te veroordelen tot betaling van de schadevergoedingen en ook in de proceskosten van betrokkene, die op € 472,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechters J.W. Schuttel en griffier P. Boer aanwezig waren.