ECLI:NL:CRVB:2013:809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12-6480 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • P. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Betrokkene, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Raad had eerder, op 14 december 2012, het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat de redelijke termijn waarborgt in rechtsprocedures.

Tijdens de procedure erkende de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door drs. B.E.J. Klein Schiphorst, dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden. De Raad oordeelde dat betrokkene recht had op een schadevergoeding van € 1.500,-, aangezien de overschrijding meer dan een jaar en twee maanden bedroeg. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) erkende ook zijn verantwoordelijkheid voor een termijnoverschrijding van ruim drie maanden en stemde in met een schadevergoeding van € 500,- aan betrokkene.

Betrokkene gaf aan akkoord te gaan met de aangeboden schadevergoedingen. De Raad besloot vervolgens de Staat en het Uwv te veroordelen tot betaling van de schadevergoedingen en ook in de proceskosten van betrokkene, die op € 472,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechters J.W. Schuttel en griffier P. Boer aanwezig waren.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6480, 12/6481 BESLU
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[A. te B.] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 14 september 2009, 08/1029, in het geding tussen betrokkene en het Uwv.
Bij uitspraak van 14 december 2012 (09/5880) heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad naast het Uwv de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het Uwv heeft eveneens een reactie ingezonden. Namens betrokkene heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, bij brief van
19 februari 2013 op deze standpunten gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Namens de Staat is - kort weergegeven - erkend dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, in de rechterlijke fase is overschreden en dat betrokkene in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade. Daarbij is te kennen gegeven dat betrokkene een vergoeding van € 1.500,- toekomt, nu de redelijke termijn in de rechterlijke fase met één jaar en ruim twee maanden is overschreden.
2.
Namens het Uwv is erkend dat het Uwv verantwoordelijk is voor een overschrijding van de termijn van ruim drie maanden. Het Uwv heeft zich bereid verklaard het daarmee samenhangende bedrag van € 500,- te betalen.
3.
Betrokkene heeft bij brief van 19 februari 2013 te kennen gegeven dat hij instemt met de door de Staat en het Uwv aangeboden bedragen.
4.
Gelet op het voorgaande ziet de Raad aanleiding de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding aan betrokkene ten bedrage van € 1.500,- en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding aan betrokkene ten bedrage van € 500,-.
5.
Er is aanleiding om de Staat en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 472,-, door de Staat en het Uwv elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan betrokkene van een schadevergoeding van € 1.500,-;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling aan betrokkene van een schadevergoeding van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 236,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) P. Boer
JvC