ECLI:NL:CRVB:2013:802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
11-3799 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een waarschuwing opgelegd aan een bijstandsontvanger wegens niet verschijnen op een afspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellante, die sinds 1 oktober 1996 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat zij meende inkomsten te hebben misgelopen door toedoen van een adviseur. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had haar echter een maatregel in de vorm van een waarschuwing opgelegd, omdat zij niet op een afspraak was verschenen op 2 juli 2010. De Raad oordeelde dat appellante in onvoldoende mate had meegewerkt aan het onderzoek naar haar arbeidsinschakeling, omdat zij haar verhindering niet tijdig had doorgegeven. Hierdoor was het college gerechtigd om de waarschuwing op te leggen.

De Raad overwoog verder dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen besluit of gelijkgestelde handeling was waartegen bezwaar en beroep mogelijk was, wat in strijd was met de connexiteitseis. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij ook werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met T.A. Meijering als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3799 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 juni 2011, 10/1121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2013. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. van Asperen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand sinds 1 oktober 1996, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 12 april 2010 heeft appellante een verzoek om schadevergoeding ingediend tot een bedrag van € 300,--. Appellante zou dit bedrag hebben ontvangen bij deelname aan het project Meedoen, maar door toedoen van
E. [W.] ([W.]), adviseur en bemiddelaar, heeft zij deze inkomsten misgelopen.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft het college appellante een maatregel in de vorm van een waarschuwing opgelegd, omdat appellante niet op een afspraak van 2 juli 2010 is verschenen. Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het college het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft het college appellante een maatregel in de vorm van een waarschuwing opgelegd op de grond dat appellante geweigerd heeft op
4 augustus 2010 in gesprek te gaan met de consulenten werk.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 5 en 14 juli 2010 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van
5 augustus 2010 gegrond verklaard. Dat besluit heeft het college herroepen en in verband daarmee de kosten voor rechtsbijstand vergoed tot een bedrag van € 874,--.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of appellante belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor zover het ziet op de daarbij gehandhaafde maatregel. Door het verloop van de tijd is gebleken dat binnen twaalf maanden na het besluit van 5 juli 2010 geen zwaardere maatregel is opgelegd en ook niet meer kan worden opgelegd. Appellante is echter een belang blijven behouden bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, aangezien zij in de bezwaarfase heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en deze vergoeding niet is toegekend. Voor het antwoord op de vraag of het college dit verzoek terecht heeft afgewezen, dient, gelet op artikel 7:15, tweede lid eerste volzin, van de Awb onderzocht te worden of het besluit om appellante een waarschuwing op te leggen in rechte stand kan houden. Ook in hoger beroep heeft appellante om vergoeding van deze kosten verzocht.
4.2.
De op 5 juli 2010 door het college aan appellante gegeven schriftelijke waarschuwing is gebaseerd op het feit dat zij niet op de afspraak van 2 juli 2010 is verschenen en daarmee niet heeft voldaan aan een of meer verplichtingen ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel b, in samenhang met artikel 10, derde lid, en artikel 2 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Groningen (Maatregelenverordening). Appellante stelt dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt omdat zij, gelet op voorafgaande contacten met de sociale dienst, zich meestal liet bijstaan door haar gemachtigde, die van de afspraak op
2 juli 2010 niet op de hoogte was gesteld.
4.3.
Tijdens een gesprek op 23 juni 2010 heeft appellante verzocht om een andere consulent, omdat haar consulent haar zou tegenwerken. Dat verzoek is tijdens dat gesprek door de teamleider afgewezen, hetgeen bij brief van 24 juni 2010 is bevestigd. Eveneens bij brief van 24 juni 2010 is appellante opgeroepen voor een gesprek op 2 juli 2010. Ter herinnering daaraan is op 1 juli 2010 aan appellante nog een e-mail gezonden. Het feit dat het verzoek om een andere consulent is gedaan, betekent niet dat appellante op de afspraak van 2 juli 2010 met dezelfde consulent niet hoefde te verschijn, terwijl de gevolgen van het niet verschijnen duidelijk waren aangeven. Niet is gebleken dat de gemachtigde van appellante van alle uitnodigingen aan appellante om te verschijnen afschriften ontving of dat daarover afspraken zijn gemaakt. Het had op de weg van appellante gelegen om een verhindering, om op
2 juli 2010 te verschijnen, tijdig door geven. Nu appellante dat niet heeft gedaan valt dat haar te verwijten en aldus heeft zij in onvoldoende mate meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een schriftelijke waarschuwing.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit, waarbij de waarschuwing is gehandhaafd, stand houdt.
5.
Appellante heeft verzocht om een schadevergoeding ter hoogte van € 300,--, zijnde de premie die zij naar haar mening is misgelopen door toedoen van [W.]. [W.] heeft bij schrijven van 15 september 2009 negatief geadviseerd om appellante voor te dragen voor de meedoenactiviteit assistent woonactiviteiten bij verpleeghuis Maartenshof.
5.1.
Naar vaste rechtspraak, CRvB 7 mei 2013, LJN BZ9627, is een beslissing over de vergoeding van beweerdelijk geleden schade een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb indien deze schade beweerdelijk het gevolg is van een besluit, of een daarmee gelijk te stellen handeling, waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is (connexiteitseis). In dit geval ontbreekt een besluit of een daarmee gelijkgestelde handeling waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen omdat niet is voldaan aan de connexiteitseis.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) T.A. Meijering
ew