ECLI:NL:CRVB:2013:773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
28 juni 2013
Zaaknummer
11-5519 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante met een arbeidsongeschiktheid van 9,5% geschikt werd geacht voor passende functies. Appellante had zich ziek gemeld na een uitkeringsperiode op grond van de Wet arbeid en zorg, met rug-, knie- en voetklachten, alsook psychische klachten. Na de afwijzing van de aanvraag heeft appellante bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. In beroep heeft de rechtbank Roermond de beslissing van het Uwv bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 22 februari 2013 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. R. Spanjer. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, overwogen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische klachten van appellante en dat de door het Uwv voorgehouden functies passend waren. De Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.

De Raad heeft ook de geschiktheid van de voorgehouden functies bevestigd en het oordeel van het Uwv over het opleidingsniveau van appellante onderschreven. De Raad concludeert dat er geen reden is om de aangevallen uitspraak te vernietigen en bevestigt deze. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 28 juni 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5519 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
29 augustus 2011, 10/1545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich op 21 oktober 2008, na afloop van een uitkeringsperiode op grond van de Wet arbeid en zorg, volgend op een situatie dat zij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld vanwege rug-, knie- en voetklachten. Daarnaast is sprake van bekkenproblematiek en psychische klachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek is appellante geschikt bevonden voor passende functies op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 maart 2010 is vastgesteld op 9,5%. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het Uwv - in overeenstemming met de conclusie van dit onderzoek - de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
1.2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Verder heeft appellante gesteld dat de haar voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn en dat haar opleidingsniveau ten onrechte is vastgesteld op 2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts de medische beoordeling had bevestigd en de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de voorgehouden functies had onderschreven, is het bezwaar bij besluit van 30 september 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellante heeft in beroep tegen het bestreden besluit ter onderbouwing van het standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen, onder meer een brief van de behandelende psychiater H.J.H. Kuijpers van 20 juni 2011 in geding gebracht en een brief van de fysiotherapeut van 10 juni 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft op
5 juli 2011 op de overgelegde informatie gereageerd en toegelicht dat hierin geen aanleiding is gezien om het ingenomen standpunt te wijzigen.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag onderschreven.
3.2.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsarts kennis heeft genomen van de klachten van appellante en dat - anders dan appellante heeft gesteld - in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 januari 2010 wel rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante door beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank ziet geen reden om het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts, dat de door appellante ingebrachte informatie van de behandelende psychiater geen reden geeft om te oordelen dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen, onjuist te achten.
3.3.
Ten aanzien van de geschiktheid van de voorgehouden functies heeft de rechtbank overwogen dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundige in de rapportages van 25 mei 2010 en
28 september 2010 voldoende is gemotiveerd op grond waarvan appellante in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, waarbij het gaat om de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine met sbc-code 271093, de functie van productiemedewerker confectie, kleren-maken met sbc-code 272042 en de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie met sbc-code 271130. Uit de door appellante in beroep overgelegde informatie blijkt volgens de rechtbank niet dat de functies de mogelijkheden van appellante te boven gaan. Verder heeft de rechtbank het oordeel van het Uwv, dat het opleidingsniveau van appellante op 2 gesteld moet worden onderschreven. De onderbouwing hiervan, te weten dat appellante in het buitenland het basisonderwijs en aansluitend vervolgonderwijs tot haar 14e/15e levensjaar heeft voltooid en in Nederland een inburgeringscursus, de Gilde bedrijfstraining en de basistraining tussenschoolse opvang heeft voltooid, heeft de rechtbank niet onjuist geacht.
4.
In hoger beroep heeft appellante de eerder ingediende gronden van bezwaar en beroep in essentie herhaald.
5.
De Raad overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts en de daaruit voortvloeiende conclusies voor onjuist te houden. Er is bij het medisch onderzoek een anamnese afgenomen, een psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en informatie ingewonnen bij de revalidatiearts. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De in beroep overgelegde informatie van de behandelende sector maakt dat niet anders, omdat de bezwaarverzekeringsarts op begrijpelijke wijze heeft toegelicht dat afdoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande psychische beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie in geding gebracht. Ten aanzien van de in beroep overgelegde brief van de fysiotherapeut heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze de beoordeling van het Uwv niet onjuist maakt, onder meer omdat in die brief de medische situatie een jaar na de datum in geding is beschreven.
5.2.
Verder heeft de rechtbank met juistheid de medische geschiktheid van de voorgehouden functies onderschreven. Ook is het opleidingsniveau door het Uwv terecht niet als een belemmering voor de vervulling van die functies gezien. De Raad kan zich volledig verenigen met hetgeen de rechtbank ter zake, zoals weergegeven in overweging 3.3, heeft overwogen en geoordeeld. Appellante kan, gezien het door haar voltooide basis- en vervolgonderwijs en de door haar gevolgde cursussen, geacht worden te beschikken over het voor het vervullen van de voorgehouden functies vereiste vmbo-opleidingsniveau.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt

QH