In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor een toeslag en voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Pensioen- en Uitkeringsraad erkende dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld, maar weigerde de gevraagde toeslag en voorzieningen, omdat er geen blijvende psychische invaliditeit was vastgesteld volgens de criteria van de Wubo.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante psychische klachten ondervindt, maar dat deze niet leiden tot blijvende invaliditeit. De beoordeling was gebaseerd op adviezen van geneeskundig adviseurs die appellante medisch hebben onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die erop wezen dat de beperkingen van appellante waren onderschat. De Raad heeft de maatstaf van blijvende psychische invaliditeit, zoals vastgesteld in eerdere rechtspraak, toegepast en geconcludeerd dat appellante slechts in één van de vier AMA-rubrieken beperkingen vertoonde.
Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, in aanwezigheid van griffier T.A. Meijering, en werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.