ECLI:NL:CRVB:2013:762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-7360 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar van appellante tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had beroep ingesteld tegen het besluit van 28 november 2011, waarin haar verzoek om in aanmerking te komen voor een buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, geboren in 1921, niet heeft aangetoond dat zij behoort tot de deelnemers aan het verzet of tot de categorieën van personen waarop de wet van toepassing is.

Tijdens de procedure heeft appellante aangegeven dat zij op 10 oktober 2011 tijdens een telefoongesprek met een medewerkster van verweerder vernomen heeft dat er geen bezwaarschrift was ontvangen. Hierop heeft zij alsnog een bezwaarschrift ingediend, dat op 12 oktober 2011 bij verweerder is ingekomen. De Raad heeft overwogen dat appellante geen verontschuldigbare reden heeft opgegeven voor de termijnoverschrijding van het indienen van het bezwaarschrift. De Raad heeft daarbij artikel 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking genomen, waarin de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften zijn geregeld.

De Raad concludeert dat de enkele verklaring van appellante dat zij het bezwaarschrift tijdig in de brievenbus heeft gedeponeerd, niet voldoende is om aan te nemen dat zij binnen de termijn heeft ingediend. De keuze voor niet-aangetekende verzending komt voor risico van de indiener, en het niet kunnen bewijzen van de tijdige indiening moet voor rekening van appellante blijven. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7360 BPW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [Woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 november 2011, kenmerk BZ01387956 (bestreden besluit). Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Daar is appellante verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante, geboren in 1921, om op grond van de Wbp in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een buitengewoon pensioen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet en dat zij evenmin heeft behoord tot een van de categorieën van personen op wie de Wbp van toepassing is.
1.2.
Op 10 oktober 2011 heeft appellante tijdens een telefoongesprek met een medewerkster van verweerder vernomen dat verweerder geen bezwaarschrift heeft ontvangen. Vervolgens heeft appellante alsnog een bezwaarschrift ingediend, dat op 12 oktober 2011 bij verweerder is ingekomen. Gevraagd naar de reden van het te laat indienen van het bezwaarschrift heeft appellante aangegeven dat zij het bezwaarschrift weliswaar niet-aangetekend heeft verzonden maar wel tijdig in juli 2011 op de brievenbus heeft gedaan.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante geen verontschuldigbare reden voor de termijnoverschrijding heeft opgegeven.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de termijn achterwege, indien
- kort gezegd - de indiener redelijkerwijs niet kan worden verweten dat de termijn is overschreden.
2.2.
Ook de Raad ziet in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen reden om aan te nemen dat zij binnen de termijn een bezwaarschrift heeft ingediend of dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar is aan te merken. Daarvoor is de enkele verklaring van appellante dat zij het bezwaarschrift in juli in de brievenbus heeft gedeponeerd niet toereikend. Het is vaste rechtspraak dat als de indiener van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift heeft gekozen voor niet-aangetekende verzending de gevolgen van die keuze voor risico van de indiener komen. Dat appellante de tijdige indiening van een bezwaarschrift niet kan bewijzen, moet dan ook voor haar eigen rekening blijven.
2.3
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) T.A. Meijering

HD