ECLI:NL:CRVB:2013:761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
12-5239 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1934, had in oktober 1997 een aanvraag ingediend op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Bij besluit van 28 oktober 1998 werd erkend dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld, maar werd zijn aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer afgewezen omdat de psychische klachten niet konden worden toegeschreven aan de evacuatie, maar aan de arrestatie van zijn vader na de oorlog. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.

In december 2011 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die op 4 april 2012 werd afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Tijdens de zitting op 16 mei 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar de Raad concludeerde dat appellant geen relevante nieuwe feiten had aangedragen die de eerdere beslissing konden herzien.

De Raad benadrukte dat de Wubo een beperkte strekking heeft en dat alleen specifieke oorlogservaringen die in de wet zijn beschreven, in aanmerking komen voor erkenning. De door appellant genoemde gebeurtenissen voldeden hier niet aan. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, met T.A. Meijering als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5239 WUBO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te[Woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 augustus 2012, kenmerk BZ01476397. Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is geboren in 1934 en heeft in oktober 1997 een aanvraag ingediend in het kader van de Wubo. Bij besluit van 28 oktober 1998 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, te weten een evacuatie vanuit Amersfoort naar Noord-Holland in mei 1940. Daarnaast is beslist dat de arrestatie van de vader van appellant na het einde van de oorlog wegens het tijdens de oorlog verrichten van werkzaamheden in kamp Amersfoort en de behandeling die zijn vader daarbij ten deel is gevallen, niet als oorlogsgeweld in de zin van artikel 2 van de Wubo kan worden aangemerkt. De bij appellant bestaande psychische klachten zijn toegeschreven aan de arrestatie en de bejegening van de vader van appellant, alsmede aan de daaruit voortvloeiende verstoring van het gezinsleven na de oorlog, en niet aan de evacuatie. Evenmin konden causale lichamelijke klachten worden vastgesteld. Daarom is geweigerd om appellant te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer. Tegen het besluit van
28 oktober 1998 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In december 2011 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend in het kader van de Wubo. Bij besluit van 4 april 2012 is deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
2.1. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad een dergelijk besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Met verweerder moet worden vastgesteld dat appellant geen relevante (nieuwe) feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht. Appellant heeft opnieuw aangevoerd dat de arrestatie van zijn vader en de bejegening van zijn vader en de rest van het gezin een zeer traumatische ervaring is geweest en dat hij als gevolg van het daardoor opgelopen psychisch letsel blijvend invalide is geworden. De door appellant in dit verband genoemde gebeurtenissen zijn grotendeels al beoordeeld in het kader van de eerdere besluitvorming. Uit de in artikel 2 van de Wubo opgenomen definities van als oorlogsgeweld aan te merken calamiteiten blijkt, voor zover hier van belang, dat sprake moet zijn van handelingen of maatregelen van de bezettende macht tijdens de oorlogsjaren 1940-1945. Daaraan voldoen deze gebeurtenissen niet. Daarnaast heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het door appellant genoemde bezorgen van eten aan Joodse onderduikers en het op de post doen van brieven die zijn vader uit kamp Amersfoort had gesmokkeld, evenmin onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. De Raad kan verweerder ook hierin volgen. Dat appellant aan de wél erkende calamiteit, te weten de evacuatie in mei 1940, geen psychische schade heeft overgehouden, is niet in geschil.
2.3. Het beroep moet dus ongegrond worden verklaard. Het is duidelijk dat appellant tijdens en vooral ook ná de oorlogsjaren onder moeilijke omstandigheden heeft moeten leven. De Wubo heeft echter een beperkte strekking, in die zin dat sprake moet zijn geweest van in die wet specifiek beschreven oorlogservaringen. Aan die wettelijke eis kan niet worden voorbijgegaan.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) T.A. Meijering

HD