ECLI:NL:CRVB:2013:758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
11-7448 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die eervol ontslag heeft gekregen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie als financieel beheermedewerker. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de betrokkene onvoldoende in staat was om haar werkzaamheden op een adequaat niveau te verrichten, zonder dat dit voortkwam uit ziekte of gebrek. Het ontslagbesluit, genomen op 30 maart 2010, werd gehandhaafd door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, ondanks dat de rechtbank eerder het besluit had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende herplaatsingsinspanningen had verricht, maar de Centrale Raad stelt dat dit niet noodzakelijk was voor de bevoegdheid tot ontslag. De Raad benadrukt dat het recht op een re-integratiefase pas begint na het ontslagbesluit, en dat de vraag of er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, niet aan de orde is in het hoger beroep tegen het ontslagbesluit. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7448 AW en 11/7491 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
15 november 2011, 10/2724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Pasman, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, advocaat, mr. I. Zittema en R. Westerveld.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was vanaf 1983 in diverse functies werkzaam bij de [naam werkgever]. Na een periode van arbeidsongeschiktheid is zij vanaf 8 oktober 2007 in vaste dienst aangesteld in de functie van[naam functie A.] bij de sector[naam sector]voor 24 uur per week.
1.2. Na een functioneringstraject van zes maanden is betrokkene bij besluit van 30 maart 2010 met ingang van 1 april 2011 eervol ontslag verleend op grond artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Leeuwarden (ARL) wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking, anders dan wegens ziekten of gebreken. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 november 2010 (bestreden besluit). Het gehandhaafde ontslagbesluit berust op het standpunt dat de productie van betrokkene zowel kwantitatief als kwalitatief is achtergebleven bij de eisen die aan de functie worden gesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarbij heeft zij overwogen dat het college op goede gronden de ongeschiktheid van betrokkene voor de vervulling van haar betrekking van[naam functie A.] anders dan op grond van ziekten of gebreken heeft aangenomen en dat betrokkene voldoende gelegenheid is geboden zich te verbeteren. De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van het geval, gelegen in het langdurige dienstverband en het goede functioneren tot de overspannenheid van betrokkene in 2006 en in de daarop volgende re-integratiefase, een verplichting om herplaatsingsinspanningen te verrichten. Omdat het college onvoldoende inspanningen heeft verricht, kon het bestreden besluit volgens de rechtbank niet in stand blijven. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten, aangezien uit nadere informatie is gebleken dat er ten tijde van het ontslagbesluit geen andere, voor betrokkene passende, functies beschikbaar waren bij [naam werkgever]. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat, ook indien het college voorafgaand aan het ontslagbesluit wel voldoende inspanningen had verricht om betrokkene te herplaatsen, dit niet was gelukt.
3.1.
Betrokkene betwist in hoger beroep dat het functioneringstraject haar voldoende gelegenheid heeft geboden zich te verbeteren. Volgens haar is de functie van[naam functie A.], waarop het functioneringstraject was gericht, geen passende functie. Er is gedurende dat traject niet voldoende rekening gehouden met haar beperkingen, zoals aangegeven in het psychologisch rapport van psycholoog S. Nauta van 29 augustus 2008. Ware dat wel het geval geweest dan zou voorafgaande aan het functioneringstraject een arbeidsdeskundig onderzoek hebben plaatsgevonden. Voorts is betrokkene van mening dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten.
3.2.
Het hoger beroep van het college richt zich tegen de vernietiging van het bestreden besluit. Het college meent dat de door de rechtbank genoemde omstandigheden niet van voldoende bijzondere aard zijn om daaraan een verplichting tot het verrichten van een herplaatsingsonderzoek te verbinden. Daarnaast is het college van mening dat een eventuele verplichting tot het verrichten van een herplaatsingsonderzoek op gespannen voet staat met de sinds 1 juli 2008 geldende systematiek van de ARL, waarin de ambtenaar pas nadat het ontslagbesluit is genomen, recht heeft op een re-integratiefase, waarin wordt getracht een nieuwe functie of werkkring te vinden.
4.
Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene onvoldoende in staat was de werkzaamheden in de functie van[naam functie A.] op een voldoende kwantitatief en kwalitatief niveau te verrichten. Er zijn geen aanwijzingen dat dit disfunctioneren van betrokkene voortkwam uit of samenhing met een ziekte of gebrek, noch dat de functie van[naam functie A.] in medisch opzicht geen passende functie voor betrokkene was. Uit het rapport van 29 augustus 2008 van psycholoog Nauta blijkt niet dat zich bij betrokkene een objectiveerbaar ziektebeeld manifesteerde. Wel heeft de psycholoog daarin te kennen gegeven dat betrokkene beperkingen ondervindt bij het verrichten van werkzaamheden. De psycholoog heeft gelet op die beperkingen als passend werk voor betrokkene geadviseerd enkelvoudig werk, met helder omschreven taken met een repeterend karakter onder begeleiding van een coach, die haar goed en expliciet inwerkt en instructies kan vertalen naar handelen. De bedrijfsarts heeft in januari en december 2009, na kennisname van het rapport van psycholoog Nauta, kenbaar gemaakt dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte en/of gebrek, maar dat wel bij het verrichten van werkzaamheden rekening gehouden moet worden met de door die psycholoog aangegeven beperkingen. Volgens de bedrijfsarts gaven in de persoon van betrokkene gelegen factoren aanleiding tot die beperkingen.
4.2.
Nu de door de psycholoog geconstateerde beperkingen en gegeven adviezen voldoende concreet waren, heeft het college terecht geen aanleiding gezien een arbeidsdeskundige in te schakelen bij het opzetten van het functioneringstraject. In het functioneringstraject, dat van augustus 2009 tot februari 2010 heeft geduurd, is voldoende rekening gehouden met die beperkingen en adviezen van psycholoog Nauta. Het college heeft ervoor gekozen om de werkzaamheden die behoren tot de functie van[naam functie A.] in taken uit te splitsen met de bedoeling om de werkzaamheden in haar functie stap voor stap op te bouwen, te beginnen met de eenvoudigste werkzaamheden, met uiteindelijk als einddoel dat betrokkene alle taken van haar functie op voldoende niveau zou kunnen verrichten. Daarvoor is voorafgaand aan het functioneringstraject een tijdsplanning gemaakt, zodat duidelijk was op welk moment betrokkene welke taken zou gaan verrichten. Door deze geplande opbouw van werkzaamheden was sprake van enkelvoudige werkzaamheden en werkzaamheden met een repeterend karakter. Daarbij kreeg betrokkene begeleiding van een senior medewerker die onder meer zorg droeg voor helder beschreven werkinstructies en beschikbaar was voor aanvullende uitleg. Naast deze on-the-job coach is betrokkene in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van een externe coach. Tijdens het functioneringstraject vonden geregeld voortgangsgesprekken plaats, waarin geconstateerde tekortkomingen en verbeterpunten in betrokkenes functioneren tijdens het traject aan de orde zijn gesteld. Na twee maanden is geconstateerd dat er een achterstand was in de tijdsplanning en dat het functioneren van betrokkene ook in de eenvoudige werkzaamheden zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht onder de maat was. De geplande uitbouw van betrokkenes werkzaamheden naar alle taken van haar functie heeft dan ook niet plaatsgevonden. Uiteindelijk is ondanks de door betrokkene getoonde inzet een verbetering van haar functioneren uitgebleven.
4.3.
Gezien het vorenstaande was het college bevoegd betrokkene wegens ongeschiktheid voor haar functie, die niet voortvloeit uit ziekten of gebreken, ontslag te verlenen.
4.4.
In de vanaf 1 juli 2008 geldende systematiek van de ARL heeft de ambtenaar die wordt ontslagen wegens ongeschiktheid anders dan door ziekten of gebreken recht op een re-integratiefase, waarin wordt getracht een nieuwe functie of werkkring te vinden; die fase vangt pas aan nadat het ontslagbesluit is genomen. Voor de bevoegdheid van het college om over te gaan tot dat ontslag is het dan ook in beginsel niet meer noodzakelijk dat het college ten tijde van het ontslagbesluit voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht. Ook de vraag of voldoende re-integratieinspanningen na het ontslagbesluit zijn verricht, laat zich niet beantwoorden in het kader van een (hoger) beroep tegen een ontslagbesluit op grond van artikel 8:6 van de ARL. Die vraag kan aan de orde komen op het moment dat het ontslag wordt geëffectueerd.
4.5.
De rechtbank heeft hetgeen onder 4.4 is overwogen niet onderkend. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook het bestreden besluit vernietigd, op de grond dat niet is gebleken dat het college voorafgaande aan het ontslagbesluit voldoende herplaatsinginspanningen heeft verricht. Aan de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten, komt de Raad dan ook niet meer toe. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt en dat het hoger beroep van het college wel slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K.J. Kraan en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker

IJ