ECLI:NL:CRVB:2013:736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor seksuele alternatieve relatietherapie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 15 september 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van seksuele alternatieve relatietherapie (SAR). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten niet als noodzakelijke bestaanskosten werden beschouwd. De GGD Amsterdam had geadviseerd de aanvraag af te wijzen, omdat appellant al meer dan de maximale vergoeding uit de Regeling Chronisch Zieken ontving en SAR geen onderdeel uitmaakte van deze regeling.
De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het college het advies van de GGD niet had mogen overnemen zonder te onderzoeken of er een dringende medische reden was voor de aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak opnieuw beoordeeld. Appellant voerde aan dat de deskundige, psychiater drs. M.R. Weeda, hem niet had gezien en dat haar rapport onvoldoende was gemotiveerd.
De Raad concludeerde dat Weeda haar onderzoek had uitgevoerd op basis van beschikbare informatie en dat appellant zelf had afgezien van een persoonlijk onderzoek. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was aangetoond voor het volgen van SAR, ondanks dat het bijdroeg aan het geestelijk welzijn van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van medische noodzaak bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de rol van deskundigen in het proces.