In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de weigering van een proceskostenvergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juni 2013 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat hem een uitkering had geweigerd. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Het Uwv had vervolgens een WAO-uitkering toegekend, maar de hoogte van de arbeidsongeschiktheid bleef onderwerp van geschil.
Tijdens de procedure heeft de Raad het onderzoek heropend en een psychiater benoemd om de situatie van appellant te beoordelen. Na de herbeoordeling heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd en een nieuw besluit genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100%. De Raad oordeelde dat het Uwv niet geheel tegemoet was gekomen aan de verzoeken van appellant, met name wat betreft de proceskostenvergoeding en de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend aan appellant. Tevens heeft de Raad geoordeeld dat de kosten van de door appellant ingebrachte deskundige voor vergoeding in aanmerking komen. De uiteindelijke beslissing van de Raad was om de eerdere besluiten van het Uwv te vernietigen en het Uwv te veroordelen tot betaling van de proceskosten aan appellant.