In deze zaak gaat het om een rectificatie van een eerder besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallen Regeling (AOR) met betrekking tot de terugvordering van een uitkering aan appellante. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 juli 2008, waarin een bedrag van € 5.500,50 werd teruggevorderd wegens te veel betaalde uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad oordeelde dat appellante geen belang meer had bij het beroep, omdat op 30 december 2009 alsnog op het bezwaar was beslist.
De Raad heeft vastgesteld dat de terugvordering ongedaan is gemaakt en dat de korting op de AOW-inkomsten van appellante niet op de juiste wijze had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat de wijziging van de kortingssystematiek en de terugvordering onterecht waren, en dat appellante gelijkgesteld moest worden met gehuwde vrouwen in de AOR-regeling. De Raad heeft verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.006 bedragen, en heeft het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en rechtmatig te handelen. De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt in de procedure over de schadevergoeding, en het onderzoek in de aanhangige zaken is heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak.